met het essay van Jeroen Gerrits ‘Cavell,film en feminisme’ ondertitel ‘Stella Dallas en de controverse rond de ‘onbekende vrouw” uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Dat film op deze beide wensen inspeelt is het gevolg van één en hetzelfde simpele feit,namelijk dat de camera geen deel uitmaakt van de wereld die zij opneemt. Dit zou je de waarheid van de camera kunnen noemen. Vandaar dat Cavell moeite heeft met de zogenaamde ‘moderne’ films van veel new wave-‘auteur’-filmmakers. De films van Godard bijvoorbeeld,een uitzondering daargelaten, kunnen op weinig geduld van Cavell rekenen. Godards technische ‘verstoringen’ in films als ‘Pierrot le Fou'(1965) of ‘Masculin/Féminin'(1966),variërend van het gebruik van ‘springers'(jump cuts),of het ondermijnen van filmconventies als de 180-gradenregel,tot het doorbreken van het taboe om rechtstreeks in de camera te kijken of de acteurs uit hun rol halen,hebben tot doel om de illusie te doorbreken dat film de werkelijkheid onbemiddeld weergeeft. Maar volgens Cavell hoeven kijkers er niet aan herinnerd te worden dat ze in feite naar een film zitten te kijken – wat kan duidelijker zijn dan dat? Wat erkend dient te worden is niet de aanwezigheid van de camera in de wereld die ze opneemt (door zichzelf in de spiegel te tonen,bijvoorbeeld),maar juist haar afwezigheid die de onoverbrugbare afstand schept tussen kijker en wereld. Cavell is vooral geïnteresseerd in films die deze afstand tussen toeschouwer en werkelijkheid – de basis van het scepticisme – een plaats geven binnen het verhaal. En dat wordt wat hem betreft even goed en even vaak gedaan door klassieke Hollywoodfilms als door new wave-filmmakers als Truffaut, Bergman of Makafejev,en in sommige gevallen ook door Godard in films als ‘À bout de Souffle’ of ‘Le Mépris’. Cavells genres Na de publicatie van ‘The World Viewed’ richt Cavell zich op zijn magnum opus ‘The Claim of Reason’,uitgegeven in 1978.'(bladzijde 216-217) Wordt vervolgd. En nu weer een verhaaltje van Robert Walser uit Raster 8 (1978). ‘Herkules Zijn afkomst was glorieus. Vergis ik mij niet,dan ontsproot hij aan een buitenechtelijke verhouding. Hij was de zoon van een vorstin en nakomeling van een god. Zeus,zijn vader,sloop op een nacht naar de echtgenote van Amphitryon,om zich met haar te amuseren;iets dat hem goed afging. De jongen gaf al vroeg blijk van een opmerkelijke kracht. Hij deed waarschijnlijk graag aan sport en dergelijke dingen meer. Hoe het met zijn opvoeding stond,weten we niet. Misschien dat hij zelfs niet eens naar school ging. ‘(bladzijde 25) Wordt vervolgd.