met het essay van Jeroen Gerrits ‘Cavell,film en feminisme’ ondertitel ‘Stella Dallas en de controverse rond de ‘onbekende vrouw” uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘In ‘Stella Dallas’ neemt deze onbekendheid de vorm aan van een zoektocht naar antwoorden op vragen als:wat doet een moeder?,wat is een vrouw? – vragen waarin Stella zichzelf verliest en uiteindelijk ook weer vindt,zonder dat iemand haar direct heeft kunnen antwoorden. Wat gaat zij doen met (de rest van) haar leven? Het is het lot van de menselijke eindigheid:dient niet ieder van ons dit soort vragen steeds weer zelf te beantwoorden? Een tranentrekker uit Hollywood,die doorgaans niet als kunst wordt erkend,kan bij ons niettemin die vragen oproepen. Wil dat zeggen dat de feministische kritiek weerlegd is? Modleski verweet Cavell dat hij feminisme van laatdunkendheid beschuldigt. Wat Cavell daarmee bedoelde was dat menig feminist Hollywood bij voorbaat niet serieus neemt. Of dat op zijn plaats is,hangt af van de interpretatie van de individuele films. In het geval van ‘Stella Dallas’ kan evenmin worden beweerd dat King Vidor zich onbewust zou zijn van de mogelijke effecten als dat Stella zich onbewust zou zijn van de effecten van haat uitbundigheid. Dat doet overigens geen afbreuk aan de geldigheid van feministische kritiek an sich – een vorm van kritiek die anno nu allerminst aan noodzakelijkheid heeft ingeboet. Cavell ziet in de onbekende vrouw van het melodrama (en ipso facto in sommige Hollywoodregisseurs) een prototype van iemand die de uitdagingen van het scepticisme serieus neemt en die het keatsiaanse ‘negatieve vermogen’ bezit om ondanks de omringende onzekerheden op haar ‘self-reliance’ terug te durven vallen (Keats 1899:277). Daar lijken de beschuldigingen van Kaplan aan het adres van Cavell (Kaplan 1998) – dat zijn interpretatie van ‘Stella Dallas’ een ‘semi-traumatische’ indruk maakt,en dat zijn moeder waarschijnlijk niet naar zijn mannelijke stem wilde luisteren – weinig recht(of afbreuk)aan te doen. Wellicht is Cavell te sceptisch voor feministische erkenning.'(bladzijde 226) Dit was het essay van Jeroen Gerrits. Dit waren trouwens alle essays uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. Morgen een ander bijzonder boek. Nu weer het vervolg op het verhaaltje ‘Armoede ‘ van Robert Walser uit Raster 8 (1978). ‘Bijvoorbeeld:je moeder. Je fout toegeven en door een deemoedige houding goedmaken is zeker niet verachtelijk,maar noodzakelijk. Om brood of hulp bedelen is slecht. Waarom moeten er arme mensen zijn die niets te eten hebben? Ik vind dat het een mens onwaardig is zijn medemens te moeten lastigvallen om voedsel of kleding. Gebrek moeten lijden is even verschrikkelijk als verachtelijk. De meester glimlacht om mijn opstellen,en wanneer hij dit leest,zal hij wel dubbel glimlachen. Maar wat geeft dat! Arm zijn? Wil dat zeggen,geen vermogen hebben? Ja,en vermogen is even noodzakelijk om te leven als ademen om te springen. Wie buiten adem raakt,valt op straat op de grond en moet geholpen worden.'(bladzijde 12) Wordt vervolgd.