met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Er is eigenlijk een contradictie tussen de tastbare oppervlakte en de schilderachtige illusie,en Vasari beschouwde het paneel van Jonas dan ook als ‘het hoogtepunt en de belichaming’ van het buitengewone plafond. Probeert Jonas zich los te rukken van het plafond,zich los te worstelen van het materiële van het plafond zoals de gebonden slaven proberen zich los te worstelen van de steen,om als het ware tot leven te komen? Ik geloof niet dat de procedure van penseelstreek voor penseelstreek die vraag kan beantwoorden. Naar mijn mening kan die alleen worden beantwoord aan de hand van een interpretatie – een beredeneerde kunstkritiek. En ik betoog dat het antwoord op de vraag ontkennend is. Intussen wil ik erop wijzen dat kleur geen noemenswaardige rol speelt in de beschrijving van Condivi. Wat ik wil benadrukken is dat verkorting en perspectief op de eerste plaats tekenkundigheden zijn,die worden versterkt door het effect van clair-obscur,de ‘kunst van ontwerp,donker en licht’,dat ofschoon zeker haalbaar in de schilderkunst door het toevoegen van hoeveelheden zwart aan een bepaalde tint,in geen enkel opzicht een capaciteit van kleur als zodanig is,maar van de waarden van kleuren,die horen bij schaduw en hooglicht. Ten tweede was Condivi een beeldhouwer en Vasari een architect,en beiden waren ze gevoelig voor de manier waarop met echte driedimensionale ruimtes werd omgegaan. Zou dit überhaupt te zien zijn geweest vanaf de vloer?'(bladzijde 85) Wordt vervolgd. En nu weer het vervolg van het verhaal ‘Helblings geschiedenis’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Het is mijn geluk dat ik van haar mag houden,en om haar vaak moedeloos mag worden. Ze geeft me haar handschoenen en haar roze-zijden parasol te dragen als het zomer is,en in de winter mag ik in de diepe sneeuw achter haar aan sjokken om haar schaatsen achter haar aan te dragen. Ik begrijp de liefde niet,maar voel haar. Goed en kwaad zijn toch niets vergeleken bij de liefde die helemaal niets anders en niets méér kent dan liefde. Hoe moet ik dat zeggen:ook al voel ik me anders altijd nietswaardig en leeg,dan is toch nog niet alles verloren,want ik ben werkelijk tot trouwe liefde in staat,ofschoon ik gelegenheid genoeg had tot ontrouw. Ik vaar met haar in de zonneschijn onder de blauwe hemel in een schuitje dat ik voortroei over het meer,en glimlach haar steeds toe terwijl zij zich lijkt te vervelen. Ik ben dan ook een heel saaie kerel.'(bladzijde 42-43) Wordt vervolgd.