met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘De aanblik van zijn naaktheid brengt ongelijkheid op de wereld,en daarmee de werkelijkheid van politiek in het menselijk bestaan. Hoe dan ook zou er iets cruciaals verloren zijn gegaan als het verhaal met de ‘Zondvloed’ was geëindigd,ongeacht de betekenis van dit laatste paneel. Wellicht verwijst de naakte,dronken Noach naar de onuitroeibare zwakte van de mens – tenslotte blijkt Noach,die als enige de moeite van het redden waard werd beschouwd,aan het einde voor geen cent te deugen. Al is er maar één mens overgebleven,dan nog zijn rampen niet radicaal genoeg om het probleem van de slechtheid van de mens op te lossen,en alleen het wonder van verlossing kan onze natuurlijke zonden wegwassen. Dus het verhaal dat begint met de schepping eindigt met de noodzaak om op een nieuwe manier in te grijpen in de geschiedenis:God moet zelf de vleselijke begeerten en het door lijden herboren worden op zich nemen. Niettemin is daar Eva,precies in het midden tussen de schepping en de openbaring door zwakheid van de hopeloze toestand van de mens. Die centrale plek zou ze niet hebben gehad als er voor haar schepping vier episoden waren geweest en daarna slechts drie,zoals Colacucci’s beschrijving suggereert. De laatste episode moet iets inhouden van het allerhoogste belang,zoals de schepping,en dat is Gods opoffering van Zijn zoon om de bezoedelde mensheid te verlossen van de eeuwige verdoemenis. Meyer Schapiro schreef dat middeleeuwse lezers het ‘Ave’ dat door de Engel van de Aankondiging wordt gepreveld zagen als ‘Eva’ achterstevoren geschreven,alsof Maria de daad van haar zuster terugdraaide.'(bladzijde 95-96) Wordt vervolgd. Nu weer een verhaal van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. Titel ‘Het poesje (I)’ ‘Ik kwam nog maar net de berg af of ik belandde in een kleine,aardige,oude voorstad. Daar stond een huis, het was zo schattig,alsof het met zijn ogen knipperde,dat wil zeggen met zijn vensters. Een oude vrouw stond langs de straat en stak haar hoofd door één van de vensters,ze voerde vast een plagerig gesprek met een buurvrouw. Maar de hoofdzaak is:ik zag voor het huis een poes,nee,geen poes,maar een jong poesje,geel en sneeuwwit van kleur. Door het venster dat gesloten was zag ik een aardige oude vrouw aan de naaimachine zitten en vlijtig naaien.'(bladzijde 50) Wordt vervolgd.