met het boek van Arthur C.Danto ‘Wat kunst is’. ‘En al weet ik niet of de kunstenaars over een paragone discussieerden in hun stamkroeg de Cedar Bar – schilders tegen beeldhouwers bijvoorbeeld -,de heersende opvatting was dat vrouwen niet geschikt waren voor het uitoefenen van deze kunstvorm. Vrouwen zelf namen dit voor waar aan,en toen zij serieus kunst gingen studeren,luidde de vraag welke kunsten dan wel geschikt waren voor hun sekse. Het hoeft geen betoog dat de schilderkunst zozeer werd verguisd door die vrouwen en wellicht door hun mannelijke medestanders dat in de jaren zeventig vrouwen zich aan de beeldhouwkunst en fotografie wijdden en mannen aan de schilderkunst – maar die had inmiddels veel glamour verloren. Tegenwoordig is kunst natuurlijk niet zo strak verdeeld en het is moeilijk voor te stellen dat collages belangrijker zijn dan installaties en dat een performance daar weer boven uittorent. In de negentiende en begin twintigste eeuw was er een behoorlijk langdurige paragone tussen fotografie en schilderkunst. Niemand kan beweren dat dit de laatste paragone in de kunstgeschiedenis was,die immers met de politieke geschiedenis is verweven,maar ze verschilde van de typische paragone waarbij kunstvormen de termen van de vergelijking waren,want er was nog een aanhoudende weerstand om fotografie als kunst te classificeren. Die weerstand leek al vroeg overwonnen in Frankrijk,waar in de Salon van 1857 voor het eerst foto’s werden geëxposeerd,naast schilderijen en beelden – de daguerreotypie was in 1839 uitgevonden – terwijl Alfred Stieglitz zich in 1917 nog steeds niet geaccepteerd voelde als kunstenaar.’ (bladzijde 128-129) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Bernlef uit ‘Voorgoed’. ‘SEDIMENT///Sneeuwbuien van skeletjes/trekken over de bodem van de zee/sediment dat eeuwig in beweging blijft///Een val van een dak/een gooi naar het hoogste/in dezelfde warreling opgenomen///Thermiek en golfstroom staan mij/mild een marge toe,een levenslijn,en laten die dan los.’ (bladzijde 208) Wordt vervolgd.