met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘En aangezien geest centraal staat in de kunstopvatting die hij hanteert,moeten we aandacht besteden aan de paar werken die hij daadwerkelijk bespreekt. Kant noemt esprit ‘het inspirerende principe in de geest’ dat bestaat uit ‘het vermogen om esthetische ideeën weer te geven’. Dat betekent niet: ideeën over esthetica. Wat het wel betekent,is een idee weergeven voor en door de zintuigen,dus een idee dat niet abstract wordt begrepen,maar met de zintuigen wordt beleefd. Dit zou een gedurfde en bijna contradictoire formulering zijn geweest in de klassieke filosofie,waar de zintuigen als hopeloos verward werden beschouwd. Alleen het verstand kon ideeën begrijpen en kennis werd verworven door zich af te wenden van de zintuigen. Voor de hedendaagse lezer klinkt een ‘esthetisch idee’ misschien buitengewoon saai. Maar voor de lezers van Kant moet het een opwindende mix van tegenstellingen zijn geweest. Het veronderstelt in ieder geval dat kunst cognitief is,omdat het ons ideeën voorlegt,en dat het genie deze ideeën via de zintuigen op het verstand van de toeschouwer kan overbrengen. Hegel formuleert dit anders in ‘Over de esthetiek’. Hij schrijft dat kunst dit op ‘een specifieke,namelijk zintuiglijke wijze uitdrukt,waardoor dit hoogste dichter bij de verschijningswijze van de natuur,de zintuigen en de gewaarwording komt te staan’. En de geest ‘brengt uit zichzelf de werken van de schone kunst voort als de eerste verzoenende geleding tussen het louter uiterlijke,zintuiglijke,vergankelijke en de zuivere gedachten,tussen de natuur en de eindige werkelijkheid en de oneindige vrijheid van het begrijpende denken’.’ (bladzijde 155-156) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Bernlef uit ‘Voorgoed’. ‘5 STUKJES ROND STEVE LACY//4//Koud vuur//Vuurvliegjes dat de cape/van het duister omsloeg en/tussen kale takken lichtend verdween//Het schuilt in dorre struiken/in spleten van de schutting/in scheuren in de blinde muur.//Neerslaande rook maakt uitzicht onmogelijk/met een stokje port hij in de as/’net waren ze nog hier,de steen nog warm.’/Zoals gewoonlijk alles gevlogen/de geur,de glans,de oogopslag/met een stokje port hij in de as//tot ten slotte toch een vonk,de allerlaatste/overslaat en hij leven maakt uit bijna/koud geworden resten:zijn flakkerende vorm.'(bladzijde 267) Wordt vervolgd.