met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Dat zou betekenen dat ze zich uiteindelijk achter de traditionalisten schaarden. Zoals het academische en culturele leven nu is gestructureerd,zou dat een enorme maar onwaarschijnlijke transformatie zijn. De situatie in de filosofie is totaal anders. Zoals ik al zei heeft ’theorie’ nauwelijks impact gehad op filosofie als academische discipline op de Anglo-Amerikaanse universiteiten. Jonge mensen die promoveerden in de filosofie waren afkomstig uit dezelfde bakermat als diegenen die onderzoek deden bij kunstgeschiedenis of culturele studies,maar het soort vraagstukken dat ruzie uitlokte op andere afdelingen van de alfawetenschappen deed dat op de een of andere manier niet bij filosofie,waar afdelingen zelden langs dezelfde lijnen waren gepolariseerd als bij de andere ‘sciences humaines’. De teksten die de rest van de academische wereld opdeelden in onverenigbare facties,werden door de belangrijkste filosofen in Engelstalige landen simpelweg niet serieus genomen als filosofie. Dat komt volgens mij gedeeltelijk doordat de taal waarin ze waren geschreven werd beschouwd als op een groteske manier in strijd met de normen van helderheid en logica waaraan een filosofische tekst werd geacht te voldoen. Deze normen werden gecontroleerd door de redacties van de belangrijkste tijdschriften waarvoor artikelen werden beoordeeld.'(bladzijde 175-176) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Sybren Polet uit de bundel ‘Geboorte-Stad’. ‘DEMOKRATIE//I//Niet een andere werkelijkheid,maar dezelfde werkelijkheid/anders. Niet anders,maar zichtbaarder,/lichter. Ik heb een stad gebouwd.//Ik heb geen stad gebouwd maar een gedicht./Gedichten zijn duidelijker dan steden/en woorden sterker dan de huizen van een stad./Ik heb een stad gebouwd.//Huizen zijn het gedachtenleven van een stad./Mensen zijn om er zichzelf in te verschuilen/ als een klapwiekend idee in een vogel./Menselijke huizen buigen gemakkelijk om.//Waar de logika opluchting is en intelligentie een hand/- oneindige verlenging van het lichaam,hulpmiddel/van de hulpeloze en mechanische mens.-/ook ik ben het hulpmiddel van de mens,/wie hij dan is en waarvandaan:enkelvoudig,elektrisch,/ wanhopig,mild./ik ben het hulpmiddel van mijzelf./Want,en dit is niet de onbewoonde wereld van de lucht,/dit is de bewoonde wereld van de poëzie,/en alles wat zin heeft vindt zijn zin in de poëzie.//Alleen dáarom schrijf ik poëzie.//Of anti-poëzie.’ (bladzijde 69-70) Wordt vervolgd.