met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Het principe ‘publish or perish’ deed papers die waren geschreven in het frivole nieuwe idioom op een darwinistische manier verdwijnen. En aangezien niemand nog filosofie leest behalve andere filosofen,was er naast de geijkte bladen geen ander platform. Bovendien heeft filosofie zich nooit echt opgesteld als een kandidaat voor deconstructie. De reden daarvoor is dat de meeste grote filosofische bewegingen uit de twintigste eeuw al bestonden uit programma’s om de discipline te hervormen. Wittgenstein had gesteld dat ‘de meeste uitspraken en vragen die over filosofische zaken zijn opgeschreven,niet fout zijn maar onzinnig. We kunnen vragen van deze soort derhalve helemaal niet beantwoorden maar alleen hun onzinnigheid constateren.’ Dat was een extreme uitlating van radicaal scepticisme tegenover de traditionele filosofie,en nu werd het probleem iets te vinden waar filosofen zich dan mee bezig konden houden. De fenomenologie vond het alternatief in het beschrijven van de logische structuur van de bewuste ervaring. Het positivisme legde zich toe op de logische opheldering van de taal van de wetenschap. ‘Filosofie zal er weer bovenop komen,’ schreef de pragmatist John Dewey,’als ze niet langer een middel is voor het omgaan met de problemen van de filosofen,maar een door filosofen gecultiveerde methode wordt voor het omgaan met de problemen van de mens.’Richard Rorty stelde voor dat filosofen leerzame gesprekken zouden voeren met collega’s uit disciplines die wel wisten wat ze deden. Dus toen Derrida en Foucault in beeld kwamen,had de filosofie al zo veel kritiek over zich heen gehad dat ze er praktisch immuun voor was geworden.'(bladzijde 176-177) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Sybren Polet uit ‘Geboorte-Stad’. ‘DEMOCRATIE//2//Alleen daarom schrijf ik poëzie./terwijl ik het woord bij zijn (dubbele) naam/ noem./Ik draag een dubbele naam.//Ik draag een chrónische naam:/éen voor de stad,éen/blanko,waarmee ik kan lachen,drinken/ lachen.//Ik lach veel als ik lach;/Ik droom niets als ik schrijf.//-//Een boeren indiaan/verrookt zijn wanhoop in een elektronische sigaret;/hij wordt dan zo wijs als een cycloop, d.w.z. hij weet/ hoe wijs een cycloop is;ik,/ik niet. En de fakir die vanaf zijn vluchtheuvel/al fosforescerend het geestelijk verkeer regelt in zijn stad,/hij wil meer zijn dan zijn droom;/hij is een skelet van atletische gedachten:/Atlas. – Die dit schrijft is een atleet:hij draagt/een hoofd op zijn schouder.- Atlas? Bij iedere gedachte/wordt hij ouder;welnu,ik,/ik niet.//-/Ik lach veel als ik lach,/ik droom niets van wat ik u schrijf.//ik stroom niet over u heen in woorden,/- ik ben geen wind -,maar ik heb een stad gebouwd:/de huizen van mijn woorden staan voor u open./Het waait er en de lucht proeft er naar zand en pijn, -/maar beter vergeefse liefde dan geen liefde/en ook,liefde verschilt weinig van pijn.//Daarom,ik lach veel als ik lach,/ik droom niets van wat ik u aanschrijf. Want:geen systeem is zijn geest waard,/maar de geest is waard een systeem;/de stad is waard een struktuur/en een robot zijn poëzie.//Ziedaar,mijn demokratie.'(bladzijde 71-72-73) Wordt vervolgd.