met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ”…heeft niets te maken met de symboliek van het getal. Dat is een grafisch gegeven,een uitzuivering van de vorm. Ik had er tien,twaalf,uiteindelijk werden het er zeven,dat getal werkte het beste.’ En ze werden wit. ‘Jij noemde wit puur en ongenaakbaar. Ik denk over kleur zelden na in termen van betekenis. Ik kijk meer ruimtelijk naar kleur. En zou dan zeggen:wit doet een pas naar voren,neemt de ruimte over. Word ik gedwongen er betekenis aan te geven,dan zou ik zeggen:wit staat voor mij voor onbeschreven. Bij een ontmoeting projecteren we ook onze verlangens op de ander. Iedereen heeft verborgen verlangens. Als toeschouwer mag je jouw verlangens projecteren,niet op het witte doek,maar op het witte,onbeschreven beeld.’ Daarvoor moet je wel van toeschouwer veranderen in deelnemer. ‘Deze tweede hofdans is een paar jaar geleden ontstaan in De Ketelfactory in Schiedam. Na een tentoonstelling heb ik het werk weggezet,ik was er ontevreden over,wilde het zelfs vertimmeren. Toen ik het later weer tegenkwam,verbaasde het me enorm:dit is wél goed! Wekenlang ben ik eromheen blijven cirkelen,totdat ik er intuïtief dit rode tapijtje voor legde. Alsof er op een gong werd geslagen:nu is de hofdans af.’ Nu een gesprek met Mirjam Kuitenbrouwer. Titel ‘lopen door een virtueel huis’. Tekstje vooraf:’Waarneming en afstand. Reflectie en analyse. Het individu speelt met de wereld. Alles wat ervaart weerspiegelt zichzelf. Alle ervaringen zijn een grens naar het eigen verleden.’ (bladzijde 174-177) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘ASIEL/por el ‘C’///I/eerst hebben zij die het dichtstbij waren gaten in je geschoten/en de sluwe spin van de nacht/hij die in elke hoek van elke kamer wacht/is door deze rode dageraadpoorten naar binnen gezwermd/en zijn blinkend spinragspoor heeft je aderen verstikt//het bloed zakt voor altijd weg in de grond/het gebroken lichaam ligt,obsceen/verkracht,in een kribbe,in een stal/de lippen grijnzen – wilden ze ’ten slotte’ zeggen?/de tanden zijn een opengetrapt hek/een afgebroken verdedigingswal/de ogen zijn open maar er is niets te zien/kleine wachtposten van een onbewoond rijk/twee bijen in de honing en het licht versteend/de adem huivert ergens ver weg tussen vogels in bomen/en het lijk is al gebalsemd/met het erotisch parfum van verrotting-/je wordt een web van schitterend gebeente…//kom kwijl de gaten weer toe/maak het lichaam toch ademlicht/en spin een sluier voor onze ogen/opdat we nooit hoeven te zien hoe een held sterft/hoe stervelingen de geheimen van zijn karkas/ overdenken'(bladzijde 48) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.