met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Je wijst nu op het midden van het wandkleed. ‘Ik wil de suggestie wekken dat het gordijn uit twee delen bestaat die over elkaar heen liggen. Dan moet een van de twee een sprong maken,dubbel komen te hangen. Daar heb ik met het scheerapparaat lijnen in gezet. En aan de zijkanten,ik wilde dat het daar,links onderin.luier zou komen te hangen.’ Lui? ‘Ik wilde dat het daar zwaar zou lijken,daarom heb ik er wat extra bij getuft,ronder getuft,en weer wat weggeschoren,waardoor het kleed aan die kant echt ging hangen. Aan de andere kant,hier,bij de kant van het raam,heb ik het meer in een puntje getuft.’ Het schilderij van dit beeld mislukte,dit wandkleed lukte onmiddellijk. ‘Nee,integendeel. Het wandkleed kwam niet los van de muur,zoals een gordijn wel los van het raam hangt. Pas toen ik echt het verschil doorgrondde tussen een schilderij en een wandkleed lukte het me dit probleem op te lossen. Om het wandkleed goed te krijgen moest ik het beeld in mijn hoofd nog meer afpellen. Wat ik bij een schilderij nooit zou doen,heb ik bij het kleed wel gedaan:het kader weggehaald. Kennelijk hield ik bij het wandkleed vast aan wat ik gewoonlijk maak:schilderijen met een lijst,een kader eromheen. Dat kader moest weg. De rand van het wandkleed heb ik er vervolgens afgeknipt. Toen kwam het beeld los van de wand,het begon te bewegen.’ En je beeld werd niet verstoord door het romantisch licht? ‘Ik had niet het idee dat het licht van voren kwam,maar het licht was aanvankelijk toch niet goed,te roze.'(bladzijde 291-294) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘VRIESPUNT/////Hij staat wijdbeens,de zon,/en zijn koude druipt omlaag zoals een flikkerende kegel van ijs,/een harige vlam van de koude zelf. Het is een sidderend geluid/dat steen geworden is. Hij staat wijdbeens met zijn rug gekeerd/naar de loodblauwe omcirkeling van de hemel en laat de spiegel/zien:waarin geen enkel beeld flonkert/maar niets dan blanke concentratie.///Tegen de badkamermuur zit een stalen plaat/met de vloeiende omtrekken van boeven die zich scheren moeten/maar die nooit voldoende duidelijkheid krijgen om hun keel af te snijden:/de halsslagaders kloppen ondergronds. Ik voel de appel van verrotting in mijn borst/en treinen slikken in mijn gewrichten./Nu – na hoeveel maanden van eenzame opsluiting?-‘(bladzijde 144) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af. Dit is nog steeds onderdeel van het project ‘Ondertiteling’,zowel het overschrijven van het boek van Henk Steenhuis en René Gude als de poëzie van Breytenbach. Ik kom wat minder toe aan de ‘Hommages'(Breytenbach) omdat ik meedoe met de locatiekunst van “Klifhanger’ in de maand juni. Daar schrijf ik de Ethica van Spinoza over. Binnenkort meer over dit project.