met ‘De kunst van het lezen’ van P.F. Thomése. Uit ‘Verzameld nachtwerk’. ‘Letterlijk betekent dit:iets wat naast iets anders wordt geplaatst. En tijdens het lezen ben je het zelf die zich steeds naast de tekst probeert te plaatsen,in de hoop dat twee overzijden die elkaar leken te vermijden,buren kunnen worden,dankzij de nieuwe brug die gevonden wordt. In die zin heb ik de wereldliteratuur dan ook altijd als autobiografisch beschouwd. Als mijn autobiografie welteverstaan. ‘In zijn verbeelding speelden al die boeken zich af in huizen waar hij kwam,in straten waar hij dagelijks liep en in landschappen die hij kende als zijn eigen handpalm. De Gamerschestraat als Newski Prospekt of als Parijse boulevard,waarbij hij alleen de lantarens,die ’s nachts oplichtten als een weg naar de hemel,zelf hoefde te verzinnen. Het huis van Henkie Eenhoorn als Petersburgse huurkazerne of als Newyorks immigrantenhotel. De Waal,die breed en traag westwaarts vloeide,was de Mississippi,maar ook de Wolga en de Amazone. De velden in de omtrek werden Russische landerijen waar verveling en verlangen in wersten gemeten werden,soms waren het Amerikaanse prairies en als het moest zelfs Hollandse weilanden waar gevlekte koeien graasden.'(Heldenjaren,Amsterdam 1994,p.31-32)'(bladzijde 157) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Skryt Om een zinkend schip blauw te verven’. Verder met het gedicht ‘Het witte paard’. ‘wanneer werd het dag?/we hebben de nacht in onze dromen vastgelegd/hoe hoog de toren van duisternis?/hoe kan ik dit schrijven?/een massa in optocht achter zwarte en rode banieren/om tegen de dood te betogen? een warme mond/vol zuivere beentjes? want sterren zijn kraakhelder/en gulhartig als glimlachen///misschien flikkert een handspiegel hoog in het donker/misschien kantelt het schip/maar wij zijn verstekelingen in de boot van onze lichamen/en niets kan onze liefde meer schenden'(bladzijde 93) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.