met de lezing van J.F. Vogelaar ‘De kunst van het lezen’ uit ‘Speelruimte’. Perdu Amsterdam 1991. ‘Ik sta hier voor u als een open boek. De naam van de auteur is duidelijk vermeld,u weet dus wie er aan het woord is. Die schrijver ben ik,zoals ik ook lezer,criticus en essayist ben. U woont hier dus een soort toneelstukje bij,solotoneel en tegelijk een rollenspel. Want die schrijver ben ik zoals ik hier sta niet,alleen van naam. Want iemand is schrijver zolang hij schrijft,wanneer hij als schrijver praat praat is het omdat hij geschreven heeft. Evenmin sta ik hier als lezer of criticus. Ik ben uitgenodigd om gastcolleges te geven,waarbij ik geneigd ben het accent op gast te leggen omdat ik bij college toch in de eerste plaats aan een docent denk. Om te beginnen waarschuw ik u daarom dat ik alleen namens mijzelf spreek. Ik vertegenwoordig niets,geen wetenschap,geen theorie,geen beroep,geen literaire stroming. Over een theorie van het lezen beschik ik niet,zo die al zou bestaan weet ik niet eens of ze echt nodig is,zeker niet als een theorie de pretentie zou hebben,wetten vast te stellen en voorschriften uit te delen. Ik wil u wat verspreide observaties met betrekking tot lezen voorleggen;ik heb ze verzameld – oorspronkelijk betekent ‘lezen’ ook verzamelen – en ik heb ze,zoals u ziet,opgeschreven. Ik doe hier dus iets over,wat ik elders heb gedaan:schrijven.'(bladzijde 5) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘De flits zijn’ van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Alles één paard’. ‘Mijn hart is zwaar van smart. Ik draaf een weg af die de bergtoppen aaneenrijgt. Ik ben hier buiten adem geraakt. De weg is als een oude spiegel. Hij ligt vol ijs. De ijsklompen zijn doorzichtig met bruine korsten als het gebarsten geheugen van een oude spiegel. De voeten van wie hier hardloopt moeten wel uitglijden en onbeheersbaar doorschieten zodat zijn gang onregelmatig is grote concentratie vergt.'(bladzijde 46) Wordt vervolgd. Het verhaal is nog niet af.