met de lezing van J.F.Vogelaar ‘De kunst van het lezen’. ‘En wat je van een spreker overhoudt is doorgaans vooral zijn dictie,zijn voorkomen,zijn houding en een paar verspreide opmerkingen. Wat van een betoog blijft hangen heb je – ik dus – bovendien meestal alleen maar onthouden,omdat het verrassend tussen al die zinnen uitsprong,omdat je het er volmondig mee eens of juist oneens was. Ook dit heb ik opgeschreven om aan u voor te lezen. Al was het maar om u attent te maken op het grote verschil tussen gesproken en geschreven woord. Wat ik u laat horen is een tussenvorm,de transcriptie van wat gemijmer,maar hoe dan ook een vorm. Immers,denken op zich heeft geen vorm – dat is ook het plezierige ervan – het kan elk ogenblik nog alle kanten uit,ook achteruit,terwijl uitgeschreven en uitgesproken gedachten onvermijdelijk proza opleveren,proza – dat wil zeggen:het gaat vooruit