met ‘Nomaden-denken’ van Gilles Deleuze. ‘Men herkent hier weer het drievoudige middel van de codering:ofwel de wet,zo niet de wet,dan het contract,zo niet het contract,dan de institutie. En op deze coderingen bloeien onze bureaucratieën. Ten aanzien van de manier waarop onze maatschappijen zich decoderen en de codes langs alle kanten verdwijnen doet Nietzsche geen poging tot hercodering. Hij zegt:dat gat nog niet ver genoeg,jullie zijn nog maar kinderen (‘Het steeds meer op elkaar gaan lijken van de Europese mensen is tegenwoordig het grote proces dat onstuitbaar is,men zou het nog moeten versnellen.’). Op het niveau van zijn denken en schrijven onderneemt Nietzsche een poging tot decodering. Niet in de zin van een betrekkelijke decodering,die daarin zou bestaan de codes,of ze nu uit verleden,heden of toekomst stammen,te ontcijferen,maar in de zin van een absolute decodering, – iets laten gebeuren dat niet codeerbaar is,alle codes in het ongerede brengen. Alle codes in het ongerede brengen is niet eenvoudig,zelfs niet op het niveau van een zeer eenvoudig schrijven en van de taal. Ik zie alleen een zekere overeenkomst met Kafka,met wat Kafka met de Duitse taal deed als reactie op de taalsituatie van de joden in Praag:hij brengt in het Duits een oorlogsmachine tegen het Duits in stelling;door onbepaaldheid en soberheid laat jij onder de code van de Duitse taal iets wat nog nooit was gehoord doorsijpelen. Nietzsche nu beschouwde zich als een pool in verhouding tot het Duits,of wilde zich zo beschouwen.'(bladzijde 50-51) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Lichtspraak’. ‘BIJ HAAR GRAF/////Ik ging door de knieën en legde een roos onder de foto/op haar steen. Zorgeloos scheen de zon op mijn rug.///Een zeilbreed azuur beitelde mijn ogenblik in het marmer/en het besef dat zij nooit meer terug zou komen.///De grond onder mij zinderde van herinneringen./Samen pootjebaden in de branding van de zee.///Ik hoorde haar zingen,een laatste wiegelied/en de schaduwbomen neurieden mee.'(bladzijde 59) Dit waren gedichten uit ‘Lichtspraak’. Morgen verder met de gedichten uit ‘De loeiende tier’. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het woord ‘sjwaas’. (bladzijde 154)