met ‘De lezer en de wereld’ van Jeroen Mettes uit ‘Weerstandsbeleid’. ‘Het zien en het voelen van het zien:zekerheid van de wereld (zoals zij gezien wordt) en zekerheid van het eigen ik. Wat wil een mens nog meer? Misschien de zekerheid dat hij enige praktische invloed uit kan oefenen op de wereld zoals die zich aan hem voordoet? Dat hij niet in een louter passieve relatie staat tot ‘de wereld in de etalages naast de treinen en betekenis'(‘De zon en de wereld(2003))? Dat er een vrijheid bestaat buiten de vrijheid om te zien en te voelen? Marc Reugebrinks lezing van Arjen Duinkers poëzie,zoals ik die hierboven heb weergegeven,fascineert door de synthese van twee dominante poëtica’s: (a)de verwonderingspoëtica,met name in haar ‘pats!boem!de wereld!’-variant,en (b) de postmoderne poëtica van de ‘verstoorde lezer’ of het semantisch sublieme. Dat de synthese zo overtuigend is,is er wellicht een aanwijzing voor dat deze poëtica’s niet alleen in het geval van Duinker complementair zijn. Ze vullen elkaar immers aan als ik en wereld,subject en object. De relatie tussen die twee blijft echter abstract. Natuurlijk is de wereld niet enkel iets dat zich aan ons voordoet en dat we trachten te interpreteren. Het is geen populaire constatering,een hopeloos dogma uit de pre-post-historie wellicht,maar deze formule staat boven dit essay geschreven:de wereld is ons werk.'(bladzijde 293) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘De loeiende tier’. ‘DE ZWAAIPLAATS/////Stralingsruis uit de kosmos./De interne energie van een zwart gat.///Ambitieus,trendy en gigantisch/standje van Venus aan de hemel.///Besta je als niemand je aankijkt?/Geen mens weet wanneer de volgende///asteroïde zal inslaan,en één is genoeg./Puur geluk is het enige wat ons beschermt.'(bladzijde 23) Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het woord ‘zi – zi’. (bladzijde 154)