met ‘Het schrift’ (Derrida) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Tegen een simpele omdraaiing van die orde van privileges heeft Derrida zich altijd verzet. ‘Mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ moeten gedacht worden vanuit een ‘verschil’ waaraan zij beide ontspringen,zo maakt hij duidelijk in zijn essay ‘Sporen’ over het vrouwbeeld van Nietzsche. Op dezelfde manier worden ook schrift en stem gezamenlijk teruggevoerd op iets dat Derrida ‘aarts-schrift’ noemt:niet een oer-fenomeen dat je met de vinger kunt aanwijzen (bijvoorbeeld als een historische oorsprongsgeschiedenis),maar een verzinking van beide in een onachterhaalbare diepte. Aan de hiërarchie van het eigene tegenover het vreemde,van het nabije tegenover het verre hoeven we nauwelijks meer woorden vuil te maken,of het moest zijn dat deze hiërarchie ook nog haar tol eist in het taalgebruik van het existentiedenken en zelfs in de zijnsfilosofie van Heidegger. ‘Eigenlijkheid’ is bij Heidegger het toverwoord dat het vervreemde bestaan onderscheidt van het echte,geworteld als dat laatste is in de streek waar een mens vandaan komt:de ‘Heimat’ waaraan Heidegger zoveel gelegen was. Toch blijkt die culturele ‘eigenheid’,waaraan het nationalisme zoveel belang hecht,in de praktijk vaak een historische constructie te zijn die voortdurend door de werkelijkheid wordt aangevreten.'(bladzijde 315-316) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘De loeiende tier’. ‘BEHOUDEN VAART!/////Hoe dichte,gedraaide wolken/van koud gas imploderen/om nieuwe sterren te vormen.///Slow,stil en stijlvol./Plichtsbewust,pragmatisch./Spierwit,ambitieus.///Een astronaut ontploft/als hij in de ruimte/zijn pak uittrekt.///Maximum verlies:/de volle inzet./Nu is het aan jou.'(bladzijde 53) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘in het vernieuwende bed van de kiemkracht’. (bladzijde 199)