met ‘Hofdames'(Foucault) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Een nieuw subject Hoe ziet de mens in het perspectief van deze wetenschappen er volgens Foucault uit? ‘Vandaag de dag’, zo stelt hij vast,’kunnen we alleen nog denken in de leegte die door de verdwijning van de mens is achtergelaten.’ Dat betekent denken in een andere toonzetting dan die van metafysische fundering en van een absolute waarheid. Het denken kan zich slechts in een relativiteit ontplooien waarboven de mens nooit definitief kan hopen uit te stijgen. Het betekent ook dat het denken zich altijd uitgeleverd zal weten aan de kracht van de taal,waarvan het zich niet kan losmaken. De mens moet afstand nemen van de illusie dat hij daarbovenuit zou kunnen stijgen naar een absolute waarheid,waarvan hij tegelijk de hoeder én de garant zou zijn. Daarmee plaatst Foucault zich in ‘De woorden en de dingen’ in het perspectief dat door Nietzsche geopend werd. Diens aankondiging dat het nog wel een eeuw zou duren voordat de implicatie van de door hem beschreven ‘dood van God’ werkelijk tot de mensen zou doordringen,is daarmee binnen een redelijke tijdsmarge bewaarheid geworden. Welke gedaante de mens aanneemt nadat hij in zijn moderne gestalte verdwenen is,blijft ook dan nog net zo’n open vraag als die naar de concrete figuur van de ‘Übermensch’.(bladzijde 306-307) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. Titel:’Met heel mijn hart welkom’. ‘Eerst vond ik het een vreemde gedachte:Opamark./Maar nu trappel ik van ongeduld om te verwelkomen/mijn kleinkind,het kind van mijn dochter,dat is pas/poëzie:een wieg met sprookjesmotieven op hoofd-/en voeteinden,een witgelakte hang- en legkast'(bladzijde 44) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘wit schichtig de tred van de maan’. (bladzijde 222)