met ‘Hofdames'(Foucault) van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Het subject als plaatsvervanger van God mag dan verdwenen zijn,maar daarmee heeft het subject zich nog niet in élke gedaante onmogelijk gemaakt. Vanaf de jaren zeventig tot aan zijn vroege dood in 1984 tracht Foucault een nieuwe ethiek van de subjectiviteit te ontwikkelen,die niet langer gekoppeld is aan de algemeenheid die hij vooral de kantiaanse filosofie en haar plichtsethiek verwijt. Centraal staat voor hem niet de ethische opdracht van zelfverloochening,allesoverheersend als deze is in de christelijk-westerse ethiek,maar een cultivering van het eigene in de traditie van de deugdenethiek. Dit eigene wordt ook dan echter door Foucault op geen enkele manier als grondleggend beschouwd,noch naar voren gebracht als iets met een algemene gelding. Veeleer zal het eigene zich steeds op singuliere wijze moeten ontwikkelen. En ook bij Foucault wordt de taal retoriek. De mens moet zichzelf scheppen zonder enige band met of verwijzing naar een transcendente waarheid waarvan die mens zichzelf de belichaming zou kunnen maken. Als daarin nog een echo doorklinkt van de protestantse traditie van zaligwording langs eigen weg,dan wordt de invloed daarvan overschaduwd door die van het laatklassieke denken waardoor de late Foucault zich laat inspireren.'(bladzijde 307) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Met heel mijn hart welkom’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Ademruis’. ‘die om de toverklap zich vervult met lichtlinnen,/lakentjes en slopen,slabbetjes,hemdjes en broekjes,/een inbakeringstafel,babyzeep en zalf onder hand-/bereik,een stel zuigflessen,een opvouwbaar looprek,/een telraam met gekleurde bollen,een rammelaar.'(bladzijde 44) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘in de diepte en onder zwijgzaamheid’.(bladzijde 222)