met ‘Een absurde paradox'(Kierkegaard,Camus)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Hoe een einde te maken aan de schuldigheid waarin de mens bestaat,niet alleen omdat hij zondig is,maar om te beginnen door het simpele feit dat hij als schepsel eindeloos in het krijt staat bij de God die hem het leven schonk? Wat hij aan die laatste verschuldigd is,zal de mens nooit geheel kunnen delgen,eindig wezen als hij is tegenover de eindeloosheid van God. Hoe de sprong te maken van deze eindigheid naar de oneindigheid? Dat is Kierkegaards diepste vraag. En het antwoord luidt:door af te dalen in het eigen,diepste zelf en daarin God te ontmoeten. Daar leidt geen methodische weg naartoe. Die ontmoeting kan slechts plaatsvinden door middel van een sprong waarin de kloof tussen het contingente,historische bestaan van het individu en de ontmoeting met het absolute kan worden overbrugd. Die ontmoeting vindt immers plaats tussen twee volstrekt tegengestelde werkelijkheden. Ze is,aldus Kierkegaard,vanuit de mens gezien een paradox en een absurditeit. En die absurditeit kan de mens niet oplossen door een objectief antwoord;ze laat zich niet herleiden tot een algemeen geldig inzicht. Ze is aan het subject gebonden en daarom is het subjectieve de ‘locus’ van de waarheid die mij existentieel aangaat. In die gebrokenheid ervaart de mens een spanning die Kierkegaard ‘hartstocht’ noemt. Dat is het verlangen naar verlossing of verzoening,op grond van de ervaring van het echec van de menselijke existentie die beklemd is door angst en schuld.'(bladzijde 212) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht uit de reeks ‘Digitale sonnetten’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Praktische oefeningen in da anatomie:/op een metalen dissectietafel openbaart/zich een landerig lijk met formol bewaard./Sic mors seccurit vitae. Non omnis moriar./Bij het vakkundig omklappen van huidlappen/komt het vet van opgestapelde jaren in zicht./Spieren die geen kabaal meer maken,zijn stom,/lege longen zielig,blote hersenen banaal./Een hart zonder bloed stelt koudweg teleur./Het geslachte spaarvarken wordt afgeruimd./Al op het kerkhof vallen klinkklare klappen./Erfgenamen horen de treurwilgen rinkelen./Relikwieën van ritme. Men sterft niet/vruchteloos tussen de dijen van de aarde.'(bladzijde 119) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘om gods brood en de wateren gods’.(bladzijde 228)