met ‘Het volk en zijn eigenheid'(Leibniz,Herder,Walter Scott)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Het volkse was vooral kluchtig en koddig. Zo heet een volks personage in Shakespeare’s ‘Midsummer Nights Dream’ niet voor niets Nick Bottom en verandert zijn hoofd in een ezelskop. En in diezelfde vroege zeventiende eeuw is Sancho Panza in Cervantes’ ‘Don Quichot’ liever lui dan moe en koppelt hij eetlust aan nuchtere wereldwijsheid. Zelfs aan het eind van de achttiende eeuw kon Mozart in ‘Ein musikalischer Spass'(‘Een muzikale grap’)nog de draak steken met een boerenblaaskapel waarvan hij de valse noten kunstig door zijn muziek heen had gecomponeerd. Hier klonk de provincie in al haar achterlijkheid. De Duitse schrijver en filosoof Johann Gottfried Herder gaat dwars tegen het eeuwenoude primaat van de Hogere Cultuur in,door te benadrukken hoe plaatsgebonden culturen eigenlijk zijn. Leefregels,gewoonten en denkwijzen zijn bepaald door lokale omstandigheden,afkomst en samenhang. Waarden zijn niet universeel geldig,laat hij zijn publiek weten. De mens en het menselijke worden niet langer in de eerste plaats of zelfs uitsluitend bepaald door de ratio (dé instantie van het universele bij uitstek,zoals we zagen),maar in minstens even grote mate door de wil,de drift en het gemoed.'(bladzijde 124-125) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Le val d’enfer’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘omringd door krekelkoren zitten lezen in Petrarca,terwijl/in de burcht op de hellerots de bedrogen koning dolken wet./mijn Laura,welk hemels licht straalt klaarder dan het jouwe,/jij legt mij uit bruidsluierend als een zee van lichtzinnige/herinneringen herval jij in mij.alsmaar gedichter.sta me'(bladzijde 217) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Het overschrijven vervolgd. Leve Echo. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het gedicht ‘bericht van mijn eigen hengst’. ‘ik ben een oosters paard/en kan niet dood gaan/omdat een gek mij eens heeft aangeraakt///ik ben een gewillig dier/die in zijn immense schaduw/zeer gaarne wiegen wil bewogen mensen///het mogen zijn de ouden en de doden/het mogen zijn de krommen om den brode/maar elk hart moet zijn een dronken hart///want alleen een kind/mag mij berijden. nota bene ’s winters/blaas ik ook gratis de zee op als ik slaap'(bladzijde 356)