met ‘Tweeslachtigheid'(Kant,Augustinus,Rousseau)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Het scherpst kwam de achttiende-eeuwse ontvankelijkheid voor dit ‘rousseau-isme’,ironisch genoeg,tot uitdrukking aan het koninklijk hof van Versailles. Kort voor de Franse Revolutie liet koningin Marie-Antoinette,echtgenote van Lodewijk XVI,in de buurt van het slot een kunstmatig boerendorp bouwen,waar zij zich kon terugtrekken uit de veeleisende liturgie van het hofleven. Ook dat laatste was niet nieuw. In de Nederlandse Republiek deden Constantijn en Christiaan Huygens niets anders toen zij Den Haag ontvluchtten naar een buiten dat niet voor niets ‘Hofwijck’ heet. Maar nieuw was wel dat Marie-Antoinette het tot dan toe verachte dorpsleven uitdrukkelijk tot model nam. Haar ‘hameau'(gehucht)omvatte een boerderij,een kaasmakerij,een molen en een stal,en de koningin schroomde niet er zich te vertonen,gekleed als boerin of herderin. De spot waarmee dit vaudeville-achtige doen-alsof werd begroet,was er niet minder om. Het lied ‘Il pleut,il pleut,bergère'(‘Het regent,het regent,herderin’)uit een komische opera uit die tijd werd wijd en zijd opgevat als een steek onder water naar de koningin. De ballade over het herderinnetje dat bij een boer schuilt tegen het onweer en uiteindelijk zwicht voor zijn kussen(‘Welnu,daar is je slaapplaats/slaap er maar tot de dag/en laat me op jouw mondje/een liefdeskus stelen’)moet met besmuikt leedvermaak zijn gezongen:de levenswandel van de koningin werd niet zeer kuis geacht.'(bladzijde 100-101) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Poolsneeuw’. Titel ‘Waarneming’. ‘Kind noch kraai zijn in de morgen/Op het strand te zien/Zee scheerzee/Scharrelt wit bevroren/Uit haar voegen,schuins/Marcheert de dageraad naar dag///Schede zonlicht/Staat op het lijk van de branding/Doodgravers wassen de lakens/Met zilte snavels van haat///Het lachen vergaat/Hun/De tong proeft zout/De wind steekt op'(bladzijde 18) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel ‘neem dat krakelen in de brekende takken’. ‘het dorre het strakke oor van de schepping straks/valt van de boom die buigt onder het kermende nest/(welke vogel kwam gevlogen?)/de nacht is blank geworden als een vacht waarin men zachtjes floot///neem dat krakelen in de brekende takken///donker wordt mijn deur en de ruites brachten/hun hoogstaande paarden diep in het afval/al zo lang de wolken toe doen al die rode ogen/rondom een mager bord traan/al zo lang is een keten gelegen om de vlag/die het schip zou zijn van de gedachte/een zonnig woord staat voor leugen?nee///hier al wat eens heeft gekropen komt aangevlogen/wat mooi al de jonge stemmen in de lucht/als dundruk daarop'(bladzijde 445)