met ‘Miniaturen en de gulden regel'(Kant,Pamuk)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘En dat betekent dat datgene wat ‘niet’ tot dit zintuiglijk-waarneembare behoort,dus geen voorwerp van kennis kan zijn – althans niet van hetzelfde soort kennis als die welke de empirie aandraagt. Met de categorieën van het verstand en de aanschouwingsvormen van tijd en ruimte zijn we er volgens Kant echter nog niet. Er moeten ook formele beginselen zijn die al die losse zintuiglijke indrukken tot een eenheid bijeenbinden. Ook zij behoren niet tot de empirische kennis,maar vormen eerder het afsluitend en overkoepelend kader daarvan. Ze staan dan ook niet aan het begin,maar eerder aan het eind van het proces van structurering:we denken de wereld alsof ze een samenhangend geheel is,zoals we ook onszelf denken alsof we een eenheid zijn. Het ‘ik’ is dus de totaliteit die al mijn indrukken,denkbeelden en zelfs gevoelens omsluit en bijeenhoudt:het ‘ik-denk’ dat al mijn gedachten begeleiden moet,zo zegt Kant. Maar meer dan een formeel principe van eenheid is het niet. Het is zeker geen ‘ding’,zoals ook de wereld (de ‘vorm’ van de totaliteit van alles wat is)geen ding is,net zomin als de idee van God die beide weer overkoepelt en bijeenhoudt. We kunnen die rede-ideeën dus ook niet behandelen op dezelfde manier als we de empirische zaken zouden behandelen. En juist dat heeft de traditionele metafysica steeds gedaan:alsof ze over deze drie ‘illusies’ kennisuitspraken kon doen.'(bladzijde 96-97-98)Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Poolsneeuw’. Titel:’Elegie’. ‘De kou grijpt in het kruis./Zij mort als een non/In het nylon nachthemd/Dat haar kust,geen gazen net/Weeft in haar warmte///Bos wordt zwart,oogst/Dort als een apenhand./Geen paard lacht om zijn suikers/Die zij bij de vlier verborg///Binnen zijn uren schuw/Stervend stuiptrekt de dag'(bladzijde 31. Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel:’dag en nacht’. ‘abstrakties kan men niet overtuigen/het klokwijze uur wordt het geluk van de duiven/nimmer gewaar.geen zonnewijzer werd ooit wijzer/van vogelformaties. ik dwing de dingen/en maak geen trede hoger dan ik kan klimmen'(bladzijde 459)