met ‘Miniaturen en de gulden regel'(Kant,Pamuk)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Dat,zegt Kant,was haar grote fout. Daardoor kwamen,zoals we in het vorige hoofdstuk zagen,antinomieën in de wereld,zoals de tegenstrijdige uitspraken:’De kosmos is eindig’ tegenover ‘de kosmos is oneindig’. Want de kosmos (of de wereld)is geen ding. We kunnen voor beide beweringen sluitende redeneringen aanwenden waarom ze waar zouden zijn. Maar daarmee trekken we iets wat niet tot de empirie behoort,in het empirische. De idee van de kosmos als totaliteit is niet iets wat ik kan waarnemen. We treffen wel steeds ‘stukjes’ van de kosmos aan,maar niet de kosmos als een geheel. Alles wat we waarnemen,wordt altijd nog overkoepeld door iets groters dat ‘als overkoepeling’ alleen maar gedacht kan worden. Stellen we ons het heelal voor,dan doen we dat altijd als het ware ‘van buitenaf’. We kijken ernaar alsof het een voorwerp is waar we buiten staan of dat we in onze hand houden. Maar als het universum werkelijk wil zijn wat het is,dan zijn wij daar zelf altijd bij inbegrepen. Elke voorstelling dáárvan is dus onmogelijk,want het ‘geheel’ van het universum overkoepelt juist alle voorstellingen. Is het eindig of oneindig? Dat weten we niet,aldus Kant,want de idee van de kosmos als overkoepeling is niet een idee van empirische meetbaarheid,maar heeft betrekking op de wijze waarop wij de wereld als een samenhang denken.'(bladzijde 98)Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Poolsneeuw’. Titel:’Voorjaar is abisko/romance’. ‘Tenslotte breekt de stem,langzame gletsjer/In het laag landschap waar de regen knabbelt/Aan zijn smeltende huid. ijs traant/Aarde gretig slobbert,verdrinkt/De spoorloze snikken///Het grillig gevoel vergruist de ontroering/Van hem die de ijskap verkiest.zijn lief/Bevriest tot marmer bij de polen///Geen zon.geen noorderlicht.het onbespied gebied/En haar gezicht zendt stilte uit/Als ijsgraniet///Tenslotte breekt de stem,dooien/Winters weg,gruwel filtert de aarde/Tot even onder het oppervlak///Wie graaft zal sporen ontdekken/Van wat ongezien hier uit kon lekken'(bladzijde 33)Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel:’dag en nacht’. ‘6/onaangedaan door de gehoorzaamheid der dingen/totdat een ding als wondermiddel werkt/etalages zwijgplaatsen bedevaartsoorden/en je zou bij etalagepoppen te gast/willen zijn als hesychast/en ook zo sacerdotaal zo ongestoord/in grenzenloze adoratie willen staren/naar de afgestofte stilte achter spiegelglas///en je bent nog kleuter;naar het mysterie van de peperbus/heb je tevergeefs gevorst.een omnipotente rus/of smeris,een die zelfs bereid is/te sterven voor de wonderwerken van de city/hij bewaakt de bus met sabel of met knuppel/terwijl je naar de heetste aller pepers popelt'(bladzijde 460)