met ‘Miniaturen en de gulden regel'(Kant,Pamuk)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Maar in de filosofie is Hij een soort randfenomeen geworden,een rede-idee of transcendentale illusie – en meer niet. Nog meer dan bij Descartes heeft de mens bij Kant zich gevestigd in het centrum van de werkelijkheid,die pas kan zijn wat ze voor ons is dankzij de waarnemingscategorieën waarmee wij haar vormgeven en scheppen. De mens speelt een dubbelrol als kijkend subject en tegelijk bekeken object,als bestaansvoorwaarde van de wereld en tegelijk voorwerp daarbinnen. Dat dat op den duur niet goed kan gaan,zal pas in de twintigste eeuw bij Michel Foucault duidelijk aan het licht treden.'(bladzijde 91) Nu naar hoofdstuk 4:’Monsters en de vrije wil'(Mary Shelley,E.T.A. Hoffmann,Turing,Kant) ‘De idee van een menselijke machine en dus een maakbare mens krijgt de cultuur in de achttiende eeuw gaandeweg in de greep. Zo’n vijftig jaar na Lamettrie zal Mary Shelley daarover een van de beroemdste boeken uit de sciencefictionliteratuur schrijven. Haar roman ‘Frankenstein’ uit 1818 verhaalt van de schepping van een mens door middel van wetenschappelijke kunstgrepen,al wordt daarbij nog wel gebruikgemaakt van bestaand menselijk materiaal. De ontzagwekkende mogelijkheid dat de wetenschap werkelijk op het punt zou kunnen staan om niet alleen het raadsel van het leven,maar zelfs dat van het menselijk leven te ontwarren en daarmee Gods macht naar de kroon te steken,komt scherp tot uitdrukking in de ondertitel die Shelley haar boek heeft meegegeven:’The Modern Prometheus’.'(bladzijde 65) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Ik vlieg door de dertiende eeuw’ van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ‘ Mechthild van M,getekend door ‘zinkende deemoed’,/smacht naakt in haar cel naar een nacht met de enige God./Ze schudt haar strozak op,mompelt duizend keer/een mantra voor zich uit:/ Hoe dieper ik zink/ hoe zoeter ik drink,/ hoe dieper ik zink/ hoe zoeter ik drink…/en noemt zich in zijn vlietend licht/een gretige bruid in Gods bed.///KARISSIMA!/Hemel,wat nu?/Een derde Christina doemt op!/Heet Bruso,stamt uit Stommeln,Westfalen./Heeft een Zweedse vriend die haar vaderlijk/ beteugelt & bemint.'(bladzijde 13-14)Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel:’dag en nacht’. ’18/schemer hinderlaag en/trechter laat mij pauw en page/laat mij door///mij paait heet ’t/vuur paracleet papaver/narcotiseur///ik weet ’t het feest/is efemeer voor de finale al/ga ik teloor'(bladzijde 463)