met ‘Monsters en de vrije wil'(Mary Shelley,E.T.A. Hoffmann,Turing,Kant)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Zelfs het strengste positivisme,zo meent deze traditie,zou moeten toegeven dat het bewustzijn én de wereld waarin dat bewustzijn zich bevindt,allebei ‘bestaan’. Dat is tenslotte het eerste gegeven waar ons eigen denken op stuit. Natuurlijk kan het positivisme daartegen inbrengen dat het slechts een bedrieglijk bijverschijnsel is van de materiële werkelijkheid. Maar vreemd is dat wel. Want uiteindelijk berust diezelfde positivistische filosofie of wetenschapsbeoefening allereerst op het feit dat de filosoof of wetenschapper ‘denkt’ – en dat dit denken een serieus te nemen inhoud heeft. Wanneer dat denken vervolgens concludeert dat materie het enige is wat bestaat,dan zaagt het in zekere zin de tak af waarop het zelf zit. Bovendien is het materieel reductionisme een methodische keuze,niet een noodzaak. We moeten het misschien omarmen als we positivistische wetenschap willen bedrijven,maar dat is altijd een voorlopige en praktische optie. Het reductionisme reikt over zijn eigen legitimiteit heen en wordt incoherent zodra het méér wil zijn dan dat en pretendeert de werkelijkheid als zodanig te beschrijven. Wanneer de wetenschap,met andere woorden,niet alleen omwille van het onderzoek besluit de werkelijkheid slechts onder één aspect te bekijken,maar ook denkt te kunnen concluderen dat dit ene aspect het enige is dat ‘bestaat’,moet zo’n salto mortale wel tot absurditeiten leiden.'(bladzijde 70) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van H.C. ten Berge uit de reeks ‘O de aarde’ uit de bundel ‘Splendor’. ‘2////Richt zich op,de planeet,raakt weer/ontketend,splijt open,/verpulvert/ het pact met de wereld/die haar plunderde,schond & verried.'(bladzijde 20)De reeks is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘vrijheid’ van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. ‘ik heb die gevoeld op het feest van santa faz/ik heb gezien als gele lege schedels vele knieën/en ellebogen ook waarin het alsmaar droomt/van een goeie hand en voet of van uitbottende mensen/- elk blad een bankbiljet gezegend door de zonnebril/van de op alle hoeken tot de tanden gewapende dood – /want daarin immers glimlacht de immense buik van de dollar/naar de dolkomische erekties van de peseta'(bladzijde 472)