met ‘Monsters en de vrije wil'(Mary Shelley,E.T.A. Hoffmann,Turing,Kant)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Waarneming en televisie Hoe redt Kant zich daaruit? Om te beginnen stelt ook hij vast dat wij niets kunnen kennen wat niet door onze zintuigen is waargenomen. Dat ogenschijnlijk vanzelfsprekende inzicht overviel hem bij het lezen van het werk van de Britse empiristen – vooral van David Hume,die hem met zijn ‘Treatise’ uit zijn ‘dogmatische dommel’ had gewekt,zo zegt Kant. Die ‘dogmatische dommel’ was de gedachte van aangeboren ideeën uit de zogenaamde ‘rationalistische’ school die zich van Descartes via Leibniz en Wolff over Duitsland had uitgebreid. Dergelijke aangeboren ideeën bestaan niet,aldus Hume. Ze worden proefondervindelijk gevormd in de ervaring zelf. Daarmee stemde Kant graag in. Maar net als Descartes bleef hij niettemin met een probleem zitten. Zoals Descartes had gemeend dat de idee ‘volmaaktheid’ onmogelijk kon voortkomen uit de altijd onvolmaakte werkelijkheid,zo worstelde Kant met het principe van de causaliteit. Want ook al zien wij in de waargenomen werkelijkheid hoe alles daaraan beantwoordt,die causaliteit nemen we strikt genomen nu juist niet waar,zo stelde hij vast. Wat zien we immers? Gebeurtenissen die volgen op elkaar:eerst rolt de ene biljartbal,dan de andere,zo hadden de Engelse en Schotse filosofen all waargenomen in hun herenkamers waar altijd een biljarttafel klaarstond.'(bladzijde 74) Wordt vervolgd. Nu weer verder met de reeks ‘O de aarde’ van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ‘Boomhoog boven het gedruis-/ een profeet/ die hamert en ook mieren eet-/ draai ik dagelijks/ om een stam,bijna zwevend,/ schuw haast en toch diep geaard./Een beuk als huis zolang hij staat,/ de klopboor van mijn snavel steeds gereed/ blijven menselijke blikken mij bespaard/ Niemand die mij ziet/ terwijl de wereld onder mij vervalt/en onherroepelijk vergaat.'(bladzijde 25)De reeks is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘jazz and poetry’ van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. ‘niets gaat echter boven het eenzame aas dat men uiteindelijk is in/de stille sterrennacht die weer vol is van schotels/bereid het uiterste eindige op te vangen en daarmee dan/ben jij de uitvinder van niets?/uitvreter aan de tafel van fatima/met lege gouden kaken waarin/de vliegen in en uit vliegen/met het winnende paard onder de reet?(bladzijde 475) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd.