] we zijn gemaakt om betekenis te geven aan dingen,en van anderen te leren hoe we dat moeten doen.’ Zo bezien is Kants tweede opvatting van kunst dat die bestaat uit het maken van betekenissen,wat een algemeen menselijke neiging veronderstelt om niet alleen dingen te zien maar om betekenissen te zoeken in wat we zien,zelfs als we die soms verkeerd begrijpen,zoals in het geval van de arme Josette Coatmellec. Als dit een verdedigbare lezing van Kants tweede theorie van kunst is,dan bestaat er,zo lijkt mij,een zekere affiniteit tussen enerzijds Kants opvatting van het esthetische idee als kunsttheorie en anderzijds mijn eigen poging om tot een definitie te komen van het kunstwerk als een belichaming van betekenis. In een recent artikel heb ik die twee inderdaad aan elkaar gekoppeld op een manier die wellicht suggereert dat Kant een kunstfilosofie heeft die dichter bij hedendaagse kunst ligt dan je uit een formalistische lezing van Kant – zoals Greenberg bijvoorbeeld doet – zou opmaken,hoe dicht die lezing misschien ook bij modernistische kunst lag. Sterker nog,volgens de aanhangers van het formalisme – de Britten Clive Bell en Roger Fry,maar ook de Amerikanen Clement Greenberg en Alfred Barnes – leek door het formalisme exact dat getroffen te worden wat modern was aan modernistische kunst. Of het nu precies was wat Kant ermee bedoelde,het formalisme leek zeker meer verbonden met het hoog modernisme – abstracte kunst,De Stijl,Henri Matisse – dan met welk voorbeeld uit het postmodernisme of de hedendaagse kunst ook.’ (bladzijde 162-163) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Bernlef uit ‘Niemand wint’. ‘ZIEKENZAAL////Het wordt nacht. Hij was piloot./Uit een trechter druppelen woorden./Schietstoel. Parachute. De naam van een vrouw.///De jongen in het bed ernaast richt zich op en luistert/beantwoordt het ijlen:’Ze is er,/blijft bij je,laat je niet gaan.’///De jongen denkt aan zijn vriendin. Hoe zij/te midden van snippers en cadeaupapier/begon te snikken:’Nu ben ik eenentwintig.’///Het hijgen. Iedereen wil leven,tegen/de klippen op waar de piloot zich traag/te pletter vliegt onder het laken.’ (bladzijde 17) Wordt vervolgd.