Weer verder met het essay ‘Het zwijgen van de tragedie’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Men kan dus maar consequent ironisch zijn door de hoop consequent zijn op te geven; in die zin is de meester-tragicus wellicht de arme ziel Lenz, die, bij het einde van Buchners op het niets toe-ijlende novelle uitroept ‘consequent, consequent’ als het over hemzelf gaat, en ‘inconsequent, inconsequent’ als het over de anderen gaat. Als het de poezie is van Lenz, de man ‘die op zijn kop wil lopen’, die de wereld moet redden van het verlies van het tragische spreken, dan betekent dit ironisch genoeg dat elke zoektocht naar het verloren tragische…eigenlijk onze enige echte tragedie is – dat wat we verloren hebben. Om een dergelijke gedachte niet te laten uitmonden in de oude melancholische kritiek die suggereert dat het vroeger beter was (een val waar George Steiner graag in trapt), moet men hier meteen aan toevoegen dat dit een zoeken zonder vinden is, een melancholie die haar eigen onbegrensdere dynamiek als een vitaliteit tegen wil en dank moet opvatten.
Toch blijkt ironie in de diepte verwant aan de melancholie.
Ook Paul de Man wijst daarop: ‘Ironie kan beschouwd worden als een kuur voor een Zelf dat zich verloor in de vervreemding van de melancholie.’ (Bladzijde 281-282) Dit is fragment 22. Wordt vervolgd.