Weer verder met het essay ‘Het zwijgen van de tragedie’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘4
Maar dat betekent ook, dat de romantische ironie de enige wettige troonopvolger lijkt van de tragedie… Want is deze oneindige negativiteit van de literatuur – haar onvermoeibaar telkens weer relativeren van standpunten – niet juist haar emancipatorische kracht? Betekent dit niet dat de oneindige negativiteit iets Messiaans verbergt, een zucht naar waarheid voorbij alle waarheden? Verkondigde Wittgenstein, toen hij zijn banvloek uitsprak over de waarheid met hoofdletter en die verving door waarheid die alleen binnen bepaalde paradigma’s houdbaar blijft, niet de fundamentele waarheid van het leven en het spreken?
In die zin was ook Derrida’s onvermoeibare uitleg van de deconstructie bedoeld: hier was geen nihilistische, maar een waarheid zoekende ironie aan het werk. Net als de antieke sofisten, zijn schrijvers er telkens op uit de lezer te herinneren aan de noodlottige luchtspiegelingen van waarheid. Voor Hegel, die een systeembouwer van de dialectiek was, viel dit rauw op zijn dak, want de ironie van de dialectiek moest passen in een heilsleer aangaande het menselijk begrip.’ (Bladzijde 283) Dit is fragment 24. Wordt vervolgd.