Weer verder met het essay ‘Locus amoenus’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘De mobilisatie van Arcadia’.
‘De humanistische auteur Thomas More keert zich daarmee bovendien tegen de mening dat literatuur een sofistisch gevaar zou vormen voor de ernst van de wijsbegeerte, en plaatst zich in de traditie van zijn tijd, dat wil zeggen:in een traditie van groeiende relativering, waarin gepleit wordt voor de maatschappelijke en psychologische spiegel die de literatuur een samenleving kan voorhouden. Juist de ironische mogelijkheden van de literatuur emanciperen in de erasmiaanse periode op spectaculaire wijze. Sebastian Brandts ‘Das Narrenschiff’, Erasmus’ ‘Laus Stultitiae’, Thomas Mores ‘Utopia’, zij hebben het groeiende bewustzijn van de derde stand op beslissende wijze voorzien van een ironische metablik, een blik die commentaar levert op het eigen wereldbeeld.
Deze auteurs beschouwen de literatuur als een aangename en tegelijk kritische manier om nieuwe ideeën uit te testen, ideeën die hun eigen actualiteit betreffen en waarvoor ze niet meteen te rade kunnen gaan bij de neoplatonisten of de aristotelianen. Hun terrein is dat van Michel de Montaigne, waar met gedachten wordt geëxperimenteerd op essayistische wijze en gebruikgemaakt van de klassieke wijsbegeerte al naar gelang het zo uitkomt; ze schrikken er ook niet voor terug, indien ‘le besoin de la cause’ dat vraagt, die wijsbegeerte enigszins provocerend naar hun hand te zetten.
Daarmee startten zij een traditie op die tot op de dag van vandaag waarneembaar is in de traktaten over nut en onnut van de literatuur voor de aanmaak van ideeën in een samenleving.’ (Bladzijde 115-116) Dit is fragment 3. Wordt vervolgd.