Weer verder met het essay ‘Locus amoenus’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘De mobilisatie van Arcadia’.
‘In de handen van de Duitse romantische schrijver Georg Buchner wordt de arcadische natuur tot een dreigend decor dat het geestelijk evenwicht van de zieke dichter Lenz verstoort en behekst. Natuur en landschap verschijnen er als een niet uit te houden en overweldigende aanwezigheid van het vreemde, het alienerende, iets wat de mens ontwricht in plaats van hem thuis te brengen bij zichzelf. ‘Natur’ wordt een doembeeld in de handen van Buchner. Zoals Deleuze en Guattari het op de eerste pagina van hun ‘Anti-Oedipus’ zeggen, nota bene naar aanleiding van Buchners Lenz: het wordt een wandeling voor de schizofreen.
Op die manier wordt de locus van het aangename verpozen, dat de op de klassieken geïnspireerde literatuur zovele eeuwen lang scheen te beloven, als vanzelf opgeladen met zijn dialectisch tegendeel, het demonische, ontleend aan het mentale theater van de theologie, maar ook van de beginnende psychologie. Net zoals Voltaires Candide moet inzien dat de wereld buiten de kasteeltuin niet bepaald fraai is en de verlokking van het zich terugtrekken in de eigen, zij het al dan niet imaginaire tuin noodzakelijk is voor zijn geestelijk overleven, zo schijnt de literatuur zelf te suggereren dat je binnen haar imaginaire ruimte moet verpozen om de helse activiteit om je heen geestelijk nog enigszins aan te kunnen.
Toch is er nog iets veel fatalers aan de hand met de natuur, en die fataliteit zal zich maar ten volle openbaren tijdens de romantiek.’ (Bladzijde 129-130) Dit is fragment 18. Wordt vervolgd.