Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Er zijn zoveel valstrikken rond dit vraagstuk van de vrouwelijkheid in de Griekse tragedie. De kloof is namelijk makkelijk in de vrouwelijke lichamelijkheid aan te wijzen – en wordt daar versmald tot het louter seksuele. Maar de kloof die de vrouw opent in de tragedie is veel dieper, ze is van ontologische aard; ze opent de kloof waarvoor de man terugschrikt, de kloof waar dood en leven elkaar de hand reiken (en dit is niet zomaar de kloof van de semiotische nulgraad, zoals de psychologie ons heeft geleerd, het is de ‘afwezigheid van de fallus’, van de taal als hanteerbare potentie. Maar de kloof is wel degelijk ook iets, niet zomaar de afwezigheid van het mannelijk geslachtsdeel; ze vertegenwoordigt een andere wereldorde, waarvoor de patriarchale man terugschiet – het is de onheilspellende plek waar zich de kloof in het leven, dat wil zeggen: die van de eigen oorsprong en de oneindigheid van de dood, bevindt. De kloof toont de waarheid omtrent de onbegrijpelijkheid van het bestaan, daarom vormt ze een bedreiging voor de mannelijke taal van de macht. Dat maakt Antigone afschrikwekkend voor Kreon).
Zowel Medea, Klytaemnestra als Antigone schrikken niet terug voor de kloof van de dood. En dat maakt hen superieur aan de man, die terugdeinst voor de kloof (Agamemnon offert zijn dochter uit angst voor het noodlot van de goden, en liegt tegen Klytaemnestra uit angst voor zijn opgelopen schuld bij de mensen; Jason maakt leugenachtig gebruik van de rede om zijn jonge prinses en zijn carrièrisme aan zijn echtgenote Medea te verkopen en krijgt alleen maar dood terug; Kreon krijgt angst voor de dood in zijn eigen huis op het ogenblik dat Teiresias hem vermanend toespreekt en holt naar de grot waar hij Antigone heeft laten opsluiten; ook hij oogst dood omdat hij bang is geweest. Maar het is te laat, telkens weer, voor al deze mannen. Er is geen terugkeer als de vrouw de dood over de tragedie heeft afgeroepen – en daardoor de band met de goden heeft hersteld.’ (Bladzijde 140-141) Dit is fragment 38. Wordt vervolgd.