Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Antigone haat het inbinden van haar zus Ismene; hooghartig wijst ze elke vorm van bescheidenheid af, ze gedraagt zich als een antieke Ayaan Hirsi Ali, zegt dat de hele Polis mag horen dat ze Nee heeft gezegd, en daarmee zegt ze ook dat ze niet terugschrikt voor de gevolgen van haar daad (en ze weet dat die gevolgen haar eigen dood impliceren). Deze zusterruzie vormt een merkwaardig moment in het stuk.
Tevoren heeft Ismene gezegd dat ze medeschuldig wil zijn als Kreon dat zo wil horen; als ze maar bij haar zus kan blijven. Maar Antigone wijst deze opoffering hoogmoedig af, en daardoor bindt Ismene in. Ga maar, zegt Antigone tot haar zus; ik ontneem je het recht niet om je leven te redden. Moet je mij de dood ontzeggen opdat men ze voor jou bereidt, vraagt Ismene bitter. Je keuze is gemaakt, antwoordt Antigone; jij het leven en ik de dood. Toch heb ik je gewaarschuwd, zegt Ismene. En Antigone: Jij leek slim voor enen, ik voor de anderen. En Ismene: De vergissing van ons beiden is er niet minder om.
Antigone riposteert nog sarcastisch dat Ismene zich geen zorgen hoeft te maken, omdat ze voor het leven kiest en zijzelf voor de doden. In deze scene antwoordt Ismene verder nog enigszins strijdlustig op de vragen van Kreon, maar uiteindelijk zwicht en zwijgt ze voor dit conflict tussen Polis en Penaten. Wat ze vooral betreurt is het toekomstig verlies van haar zus: Welk leven kan ik zonder haar nog hebben? Wanneer ze ten slotte wijst op de band tussen Haemon en Antigone, legt Kreon haar minachtend het zwijgen op: Ach, je verveelt me met je huwelijkspraatjes. Tevoren heeft hij haar al verweten zich als een slang met zijn zaken te bemoeien. Exit Ismene; ze doet er verder in het stuk het zwijgen toe. Dit zwijgen en verdwijnen van Ismene is een intiem , kwetsbaar punt in de tragedie; het is het zwijgen van de hoop op een leven in compromis, in stilte, in een zeker fatalisme. Ismene lijkt een vroege icoon van moderne doorsnee-burgerlijkheid; ze preludeert al op een leven in de democratische rechtsstaat, maar ze komt te vroeg.’ (Bladzijde 144-145) Dit is fragment 42. Wordt vervolgd.