Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Vandaag, snel rijdend in de auto over kronkelige wegen in een heet, verblindend zuidelijk landschap, slechts een ding bedacht. De schreeuw van Antigone wil ik vertalen in haar braken net voor de dood. Angst dat het innerlijk naar buiten wil. Hoe welsprekend is het beeld van de organen die door de keel naar buiten dringen, dik en gezwollen, donker innerlijk. Dat wat Flaubert Emma Bovary aandoet in de sterfscene: zwart wil het ongezegde nog naar buiten breken, nu de wil is gebroken.
Aan tafel, terwijl we eten, kan ik het niet meer binnenhouden. Ik flap het eruit: Ik heb een gevangene in mijn kamer zitten. Omdat de dag zo druk en vol gebeurtenissen is geweest, heb ik geen tijd gehad om haar te voeden, haar gerust te stellen. Ik verfoei de golf van sentiment die me overspoelt. Ik snak naar een halfuur met mijn gevangene alleen; ik heb een slecht geweten; ik kan niet meer eten; de wijn is als gal in mijn mond. Ik ben vervuld met bezorgdheid voor mijn gevangene; haar onrust ontroert me; haar geduld, het geduld waarmee ze op me wacht, al evenzeer; ik ben niet vrij. Mijn gevangene heet Antigone. Ik wil horen wat ze vandaag te zeggen heeft. Het spijt me; nee, het eten is lekker, verontschuldig mij. Tot later, of tot morgen. Ik kijk mijn verbaasde tafelgenoten niet aan en loop met gebogen rug de kamer uit.
De onvervangbaarheid van Polyneikes: niet zomaar omwille van het ouderschap en/of de bloedverwantschap. Deze kinderen stammen uit een huwelijk dat de definitie zelf lijkt te zijn van het Griekse deinon: de onontkoombaarheid van de existentiële gruwel.’ (Bladzijde 146-147) Dit is fragment 44. Wordt vervolgd.