Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Een ruisen in de lucht, vermoeden van iets donkers in een grot, waarin een jonge vrouw zich de wereld herinnert net voor haar zelfgekozen dood. ‘De schreeuw van tweeduizend jaar theater’ (Claus).
In die zin spreken deze vrouwen vanuit dezelfde onmogelijke plek waar Friedl en Lenz in ‘Kopnaad’ spreken. Welke verdoemde plek is dit, van waaruit ik steeds weer personages laat spreken, gestalten die het wezenlijke niet uit hun strot krijgen en daarom blijven razen, zodat de essentie zich alleen maar in beelden en fragmenten laat vermoeden, maar zich nooit meer in de oude argumenten kan laten vatten? Welke ongenadige autobiografie is zich hier aan het voltrekken? Wat krijg ik zelf niet gezegd? Wat is het zwijgende verlies in een ouder wordende man die van de radicaliteit van een onbegrijpelijke jonge Antigone droomt, en die geen vaste grond voor haar spreken vindt?
En dan: het was in ‘Kopnaad’ aan de vrouwen om de rol van het koor te spelen, en om te zeggen wat de mannen (hesperisch, in het stadium van de waanzin die op de ‘te laat gekomen’ tragedie volgt) niet gezegd kregen. Nu, in ‘Mind the Gap’ zijn de Griekse vrouwen in hetzelfde schuitje terechtgekomen.’Om over Antigone te schrijven moet ik worden als een vrouw.’ Maar deze vrouw lijkt noodlottig veel op een man, zij het dan een van na de tragedie. Een man die is aangeraakt door zijn eigen vrouwelijkheid, radicaler dan eender welke mannelijkheid.
Ik kocht een boek over anorexia, schrijft de zachtmoedige dokter Bauchau, en ik vermoedde niet dat het over Antigone zou gaan. Wat een verzwegen liefde voor deze jonge fanatieke vrouw overal.’ (Bladzijde 165-166) Dit is fragment 63. Wordt vervolgd.