Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘In het crematorium zijn de donkere vlekken in het beton onverdraaglijk: obsceniteit van de verbeelding. We stellen er onszelf aan bloot en hebben geen recht op deze ontzetting. Enige vorm van hedendaagse tragedie: het is te laat. Ik draai om en om, het vult de hele horizon: een eindeloze akker vol steenpuin en het landschap vol waaiend groen rondom. Niets is schokkender dan deze geestelijke archeologie. De grond van de tragedie ligt vol puin.
Daarom ook dat de obscene ‘chirurgische’ oorlog in Kosovo me via het journaal naar de keel grijpt, telkens als ik dit werk onderbreek: we durven niet eens de scene van de tragedie meer te betreden terwijl we haar toch zelf aanrichten. Door toe te kijken op wat we niet kunnen aanraken, niet kunnen betreden, maken we de tragedie virtueel, bestempelen we onszelf tot mensen die het dodelijk woord van de verloren sacraliteit niet verstaan. Medeplichtigheid door kijken. Smetvrees tegenover de zelf aangerichte dood. Ik denk aan scenes in de film ‘Dial History’ van Johan Grimonprez: de terrorist als de laatste held, de laatste deur die wordt geforceerd om toegang te krijgen tot de wet van de tragedie. Voor schrijvers is het te laat, zegt Don Delillo. Misschien moet men van dat schrijven, dat te laat komt, de gemankeerde tragedie maken die het verdient.
Een jongeman, onder psychiatrische behandeling, leert een jonge vrouw kennen die eveneens onder behandeling is. Verliefde vriendschap, die beiden ook zo willen houden. De vader van de jonge vrouw komt erachter en verbiedt haar elk verder contact. De jongeman voelt zich zo eenzaam en reddeloos achterblijven in deze kritische fase van zijn therapie, dat hij gaat staan bedelen op straat. Het contact dat hij op die manier weer met zijn medemensen krijgt, door zich te vernederen, troost en sterkt hem. Hij vertelt dit aan zijn psycholoog, genaamd Henry Bauchau. ‘Hedendaags heroïsme,’ schrijft de oude psychoanalist liefdevol in zijn dagboek.’ (Bladzijde 173-174) Dit is fragment 72. Wordt vervolgd.