Weer verder met het essay ‘Wateren van de geest’ van Roberto Calasso uit de bundel ‘De literatuur en de goden’.
‘De nimf is de sidderende, beweeglijke, glinsterende mentale materie waarvan zinnenbeelden, eicola, zijn gemaakt. De grondstof van de literatuur zelf. Telkens als de nimf gestalte krijgt, beeft de goddelijke materie, die dankzij de epifanie vorm krijgt en zich in de geest nestelt, de macht die aan het woord voorafgaat en het schraagt. Zodra die macht zich manifesteert ontstaat de vorm, die zich gewillig door die vloedgolf laat modelleren.
De laatste grandioze en flamboyante lofzang op de nimf vinden we in Lolita, het verhaal over een nympholeptos, professor Humbert Humbert, de ‘betoverde jager’ die in het rijk van de nimfen belandt, op jacht naar een paar witte sokjes en een hartvormige zonnenbril. Nabokov, die zijn boeken zo meesterlijk lardeerde met geheimen welke zo voor de hand liggend en opvallend waren dat niemand ze zag, deed de motieven voor zijn hartverscheurende, barokke eerbetoon aan de nimfen al op de eerste bladzijden van zijn roman uit de doeken toen hij, met de nauwgezetheid van de lexicograaf, uitlegde dat er ‘tussen de leeftijdsgrenzen van negen en veertien jongedames voorkomen, die tegenover bepaalde behekste reizigers, twee of vele malen zo oud als zij, blijk geven van hun ware aard, die niet menselijk is maar nimfisch (oftewel demonisch) en ik stel voor die uitverkoren wezens aan te duiden als “nymphets” ‘. Hoewel het woord ‘nymphet’ een glorieuze toekomst tegemoetging, met name in het universele circuit van de pornografie, hebben maar weinig lezers beseft dat Nabokov in die regels de sleutel tot zijn raadsel aanreikte. Lolita is een nimf die in het Midden-Westen van motel naar motel zwerft, ‘een onsterfelijke demon, vermomd als meisje’ ,in een wereld waar ‘nympholeptoi’ geen andere keus hebben dan te worden aangezien voor een misdadiger of een psychopaat, zoals professor Humbert Humbert overkomt. De overgang van de ‘wetende wateren’ van de nimfen naar de goden is niet moeilijk. Ook al omdat de goden zich vaker door nimfen dan door mensen lieten verleiden tot hun strooptochten naar de aarde.’ (Bladzijde 29-30-31) Dit is fragment 5. Wordt vervolgd.