Weer verder met het essay ‘Wateren van de geest van Roberto
Calasso uit de bundel ‘De literatuur en de goden’.
‘Hij voegde er bovendien enkele dichtregels aan toe, waaronder de volgende
distichon:
Alles ist Leben, beseelt uns der Gott, unsichtbar, empfundnes. / Leise
Berührungen sind’s; aber von heiliger Kraft.
Het zou niet eenvoudig zijn om de grondtoon van dat moment – niet die van een
enkeling maar van de toenmalige dichterlijke psyche – beter en soberder onder
woorden te brengen. Een vroeg voorbeeld van de ‘Klaarheid der Darstellung’
die ‘voor ons van oorsprong even natuurlijk was als voor de Grieken het
hemelvuur’, zoals Holderlin zelf zou zeggen. Nog voordat er namen opduiken, nog
voordat Griekenland doorbreekt, met alle bijbehorende figuranten met hun
luidruchtige hofhouding, is hier sprake van een ‘lichte aanraking’ die op de
aanwezigheid van een naamloze god duidt. Dat was de ervaring waar alles van
afhing. Vervolgens ging ieder voor zich er op zijn eigen manier mee om. Twee jaar
eerder had Herder zich al afgevraagd of dat nieuwe wezen waar iedereen het over
had, de natie, geen eigen mythologie moest hebben, en voorspelde hij een opleving
van de Edda-mythe. Schiller had hem geantwoord dat hij zich liever aan de Griekse
mythen hield, dus ‘verwant met een ver verleden, exotisch en ideaal, omdat de
realiteit dat alleen maar kon bezoedelen’. Een paar maanden later zou Friedrich
Schlegel zich afvragen of het mogelijk was een ‘nieuwe mythologie’ te
bedenken. Een fatale vraag, die overal in Europa weerklank zou vinden, zelfs bij
Leopardi, die ongetwijfeld een zwak had voor ‘oude verhalen’ als
geheimzinnige relicten van een wereld waarin de ratio nog niet de kans had
gekregen om de funeste gevolgen van haar macht te tonen, een macht die ‘alle
objecten die ze in haar greep krijgt klein en onbeduidend en nietig maakt, die
alles wat groot en mooi is, het bestaan zelf bij wijze van spreken, tenietdoet;
ze is de ware moeder en de bestaansgrond van het niets, en naarmate zij groeit
schrompelen de dingen verder ineen’.’ (Bladzijde 32-33) Dit is fragment 7.
Wordt vervolgd.