Weer verder met het essay ‘Wateren van de geest’ van Roberto
Calasso uit de bundel ‘De literatuur en de goden’.
‘Maar Leopardi’s geest was veel te helder en zijn gehoor veel te scherp om
niet te begrijpen dat, wanneer de ‘oude mythologie’ als een verzameling
gipsen beelden wordt opgepakt en plompverloren in de moderne wereld geplaatst, ze
‘niet langer hetzelfde effect teweeg zal brengen als destijds’. En inderdaad,
‘als we dezelfde of soortgelijke ficties opnieuw toepassen op oude
discussies,of zelfs op moderne onderwerpen, of op veel minder illustere tijden,
enzovoort, stuiten we altijd op een zekere schraalheid en onechtheid, omdat de
aloude vervoering ontbreekt, hoe wonderbaarlijk en volmaakt ze qua schoonheid en
verbeeldingskracht ook zijn’. Leopardi zegt dat het ons, moderne mensen,
ontbreekt aan ‘vervoering’, wat betrekking heeft op de onlosmakelijke
verwevenheid van de ‘oude verhalen’ met de belevenissen en opvattingen die
een bepaalde gemeenschap deelt, ‘want ofschoon we wel hun literatuur hebben
geërfd, hebben we niet de Griekse en de Romeinse religie overgenomen’. Het
ontbreken van deze onderlaag heeft tot gevolg dat ‘de Italiaanse of andere
moderne schrijvers die deze verhalen gebruiken zoals in de Oudheid werd gedaan,
veel te hoge eisen stellen aan de kwaliteiten van een goed imitatie’. Het
resultaat is ‘gekunsteldheid, barbaarse onechtheid’, een onbeholpen poging
‘net te doen of we Italianen uit de Oudheid zijn en zo goed mogelijk te
verdoezelen dat we moderne Italianen zijn’. Leopardi kent geen pardon. Hij
lijkt hier niet alleen een doodvonnis uit te spreken over de vrijpostigheid
waarmee de romantici met de ‘oude verhalen’ omgaan, maar ook, bij voorbaat,
over de verbale dikdoenerij van al die parnassianen en symbolisten die de goden
zouden gebruiken als dekmantel voor hun tamelijk platvloerse bezigheden. Naast
dit meedogenloze oordeel over het verlangen naar een ‘nieuwe mythologie’
geeft Leopardi, met zijn vooruitziende blik, ook argumenten voor het gebruiken
van ‘oude verhalen’.’ (Bladzijde 33-34) Dit is fragment 8. Wordt vervolgd.