Weer verder met het essay ‘Wateren van de geest’ van Roberto
Calasso uit de bundel ‘De literatuur en de goden’.
‘Ze dienen – zijn zelfs onmisbaar – om te ontkomen aan de verstikkende
atmosfeer van de eigen tijd, waarin de dichter altijd als saboteur zal worden
gezien, omdat ‘alles met deze eeuw in de pas kan lopen, behalve de poëzie’.
Dat klinkt bijna alsof Leopardi een grootmoedig pleidooi ter verdediging van
Flaubert voorbereidt, om hem de enige zonde kwijt te schelden die hem verweten
kan worden: niet Madame Bovary’s immorele gedrag, dat spreekt, maar de
luisterrijke schipbreuk van Salammbo. Luister maar naar zijn emotionele
woorden:’Dus vergeef ik de moderne dichter dat hij oude wegen bewandelt, dat
hij zich van de taal, de stijl en de werkwijze uit de Oudheid bedient, dat hij
bovendien gebruikmaakt van oude verhalen enzovoort, aantoont dat hij oude
opvattingen is toegedaan, een voorkeur heeft voor oude gewoonten, gebruiken en
gebeurtenissen, op zijn eigen gedicht het stempel van een andere tijd drukt, dat
hij, kortom, de indruk tracht te wekken naar geest en aard uit een ver verleden
te stammen. Ik vergeef de dichter, de moderne poëzie, dat ze niet met onze eeuw
in de pas blijken te lopen, want met onze eeuw in de pas lopen betekent, of sluit
onvermijdelijk in, geen dichter zijn, geen poëzie zijn.’ ‘ (bladzijde 34)
Dit is fragment 9. Wordt vervolgd.