Weer verder met het essay ‘Wateren van de geest’ van Roberto
Calasso uit de bundel ‘De literatuur en de goden’.
‘Leopardi had het over schrijvers die de goden uit de Oudheid noemden. Maar van
een schrijver mogen we aannemen dat hij de goden ‘enargeis’, volkomen
‘onverhuld’ heeft gezien: Holderlin. Vergeleken met zijn tijdgenoten was wat
zich in Holderlin voltrok, en waar Schmid in zijn distichon fijnzinnig naar
verwijst, veel ingrijpender. We moeten verdergaan, tot voorbij de goden, tot het
zuiver goddelijke ofwel ‘onmiddellijke’, zoals Holderlin op een goede dag in
een schitterende tekst over Pindarus zou schrijven. Het onmiddellijke, dat niet
alleen de mensen maar ook de goden ontglipt. ‘Strikt genomen is het
onmiddellijke voor onsterfelijken even onmogelijk als voor stervelingen.’
Holderlins woorden verwijzen naar het fragment van Pindarus waarin sprake is van
de ‘nomos basileus’, de wet die heerst over allen, stervelingen en
onsterfelijken. Wat het verder ook moge zijn: het goddelijke is in ieder geval
iets dat ons met overweldigende intensiteit doet beseffen dat we leven. Dat is
het onmiddellijke. Maar pure intensiteit, als een ononderbroken gebeuren, is
‘onmogelijk’, overweldigend. Om niet aan soevereiniteit in te boeten moet het
onmiddellijke worden doorgesluisd via de wet. Omdat het leven zelf bij uitstek
onleefbaar is, onthult de wet, die het zowel stervelingen als onsterfelijken
mogelijk maakt ‘verschillende werelden te onderscheiden’, ons de ware aard
ervan. Tenminste, als met dat woord, nog steeds volgens Holderlin, wordt bedoeld
wat ‘boven de goden van het Avondland en de goden van de Orient staat’ en
waarvan ook wel wordt gezegd dat het is ‘verwekt door de heilige chaos’.
Daarover vroeg Heidegger zich later af:’Hoe kunnen chaos en nomos samengaan?’
Misschien is dat wel het meest gewaagde aspect van Holderlins poëzie: noch voor,
noch na hem zijn chaos en wet elkaar ooit zo dicht genaderd, om te moeten
erkennen dat ze elkaar wederzijds verwekken, zoals in het vedische India – waar
Daksha, de Ambtsdrager, de zoon is van Aditi, de Grenzeloze, en Aditi de dochter
is van Daksha. De chaos verwekt de wet, maar alleen de wet verschaft toegang tot
de chaos.’ (Bladzijde 34-35) Dit is fragment 10. Wordt vervolgd.