Weer verder met het essay ‘Incipit parodia’ van Roberto
Calasso uit de bundel ‘De literatuur en de goden’.
‘Maar in de zin dat zo’n gemeenschap, zodra ze wortel heeft geschoten, wel
tot resultaten moet leiden die het omgekeerde zijn van wat oorspronkelijk werd
beoogd.
Die hele kwestie dringt zich vandaag de dag aan ons op als een onontkoombare
vraag die dringend antwoord vereist. Al was het maar omdat het antwoord op die
vraag een van de talloze, telkens weer dreigende bloedbaden zou kunnen voorkomen
of veroorzaken, bloedbaden die telkens weer met lokale argumenten zijn omkleed,
als vogelverschrikkers. Maar als al die regionale vernisjes eraf zijn, blijkt de
vraag steeds weer dezelfde en beneemt ze een aanzienlijk deel van het uitzicht.
Een oeroude vraag, van een leeftijd die, al naar gelang het perspectief,
‘tussen het eind van het Paleolithicum en de eerste aanzetten tot de
Industriële Revolutie’ schommelt, zoals Calvino ooit opmerkte. Een vraag die
met alles te maken heeft. Het woord ‘globalisering’, hoe onbeholpen ook,
heeft in elk geval het voordeel dat het duidelijk is. Omdat het is geconstrueerd
rond een term, globe, die verwijst naar de grootst denkbare totaliteit.
Gemeenschappen die zichzelf als een geheel beschouwen, ofwel ‘holistische
maatschappijen’ zoals Louis Dumont ze noemde, hebben in de geschiedenis van de
mensheid, in al haar fasen en verschijningsvormen, altijd als norm gegolden,
terwijl de op technologie gefundeerde maatschappij als een indrukwekkende
uitzondering in het oog springt. En daarmee steken de misverstanden de kop op.
Aan de ene kant zou het belachelijk zijn de gemeenschapsvorm als zodanig aan te
wijzen als oorzaak van alle verschrikkingen die zich de afgelopen eeuw hebben
voorgedaan; aan de andere kant moeten we ons wel afvragen of de traditionele
kritiek op de technologische maatschappij – op het desintegrerende,
corrumperende, versnipperende, ontwortelende karakter ervan, al naar gelang de
litanie van aantijgingen – haar doel niet voorbijschiet, ofwel alleen een façade
raakt, terwijl daarachter een heel ander machtig, holistisch mechanisme werkzaam
is, dat inmiddels dezelfde afmetingen heeft als de planeet zelf, en dat ook een
‘gemeenschapsvorm’ in het leven roept die alle andere uitsluit, maar intussen
wel kans ziet om al die andere vormen, hoe vijandig ook, in het eigen inwendige
onderdak te verlenen, als evenzovele indianenreservaten, vaak bevolkt door
talloze inboorlingen en even uitgestrekt als subcontinenten.’ (Bladzijde 44-45)
Dit is fragment 2. Wordt vervolgd.