Weer verder met het essay ‘Incipit parodia’ van Roberto
Calasso uit de bundel ‘De literatuur en de goden’.
‘Een paar jaar na het essay in ‘Athenaeum’, en na een cursus Sanskriet, zou
hij het boek publiceren:’Over de taal en de wijsheid van de Indiërs’. Er
valt evenwel niets relevants over die ‘wijsheid’ in te lezen, en pas helemaal
aan het eind, als een soort nostalgisch afscheid, laat Schlegel zich als het ware
terloops de fraaie definitie ontvallen van de mythologie als ‘de meest gelaagde
verbeelding van de menselijke geest’. Die plotselinge blokkade van dat altijd
zo koortsachtig werkende brein onthult echter nog een ander motief: telkens als
de eerste romantici het over goden, mythen en mythologie hadden, bleek uit hun
woorden een zekere dubbelzinnigheid. Aanvankelijk werd het onderwerp in zuiver
literaire termen aan de orde gesteld: de goden in hun mythologische context –
alleen uit de Oudheid? alleen Grieks? of ook modern? en ook oriëntaals? –
dienden zich aan als een grondige vernieuwing van de literaire materie, alsof de
vormen, uitgehold door de Verlichting, ernaar snakten goddelijke boodschappers te
verwelkomen, niet langer als decoratieve figuranten maar bekleed met al hun
macht. Tegelijkertijd was voor iedereen duidelijk dat het oproepen van de goden
ook betekent dat een gemeenschap wordt opgeroepen die hen in ere houdt. Dus keken
de romantici in hun kleine, door de napoleontische wervelwind dooreengeschudde
rijkjes om zich heen.Maar ze vonden geen enkel houvast. Noch de uiteenvallende
maatschappij, noch de maatschappij die zich begon af te tekenen, vertoonde ook
maar enige gelijkenis met de antieke gemeenschappen die de lotgevallen van de
goden kenden via de mysteriën, en anders via de ceremonie die de Griekse
tragedie was. Toen ze zover waren verstomde hun welsprekendheid en deinsden de
romantici terug, alsof ze bang waren door de politie te worden betrapt. Voor alle
zekerheid lieten ze voorlopig het doek over dat onderwerp vallen.Dus verzandden
alle speculaties over een ‘nieuwe mythologie’ al heel spoedig.’ (Bladzijde
49) Dit is fragment 7. Wordt vervolgd.