ik begin met het essay ‘En lees mij, o gij bloesems van
Duitsland’ (Holderlins late hymnen. Fragmenten van een lectuur) van Bart
Philipsen uit de bundel ‘In het licht van de letter. Zes oefeningen in
deconstructie’.
‘1. Poste restante: inleidende beschouwingen bij twee ‘Fliegende Blatter’.
Twee korte teksten – twee brieven om precies te zijn – vormen het uitgangspunt
van deze fragmentaire lectuur van Holderlins laatste hymnen. De eerste brief
dateert van het voorjaar van 1802 en werd geschreven naar aanleiding van de Vrede
van Luneville, die in februari 1801 een einde maakte aan de coalitieoorlogen
tussen Napoleon en de Oostenrijks – Pruisische coalitie. Het verbond dat daar
gesloten werd, had voor Holderlin, zoals voor vele van zijn tijdgenoten, een
allegorische waarde. ‘Luneville’ werd bedacht met een grootse utopische
lofzang – de hymne “Friedensfeier” , die Holderlin als ‘Fliegendes
Blatt’, d.w.z. als apart gedrukte tekst en voorzien van een korte
‘captatio’ , als boodschap aan het Duitse volk wilde adresseren.
“Friedensfeier” zou het eerste voorbeeld of – om Holderlins eigen woorden te
gebruiken – de eerste “Probe” of oefening moeten zijn van een hele reeks
zogenaamde ‘Vaterlandische Gesange’ “welche unmittellbar das Vaterland oder
die Zeit angehn soll’; Holderlin schrijft dit aan zijn uitgever Wilmans: een
intentieverklaring die woord voor woord gelezen zou moeten worden, maar die we
voorlopig maar in de lijn van de traditie zullen begrijpen. Holderlins intentie
om zo te schrijven dat het de zaak van de historische en politieke context waarin
hij leefde, zou betreffen (“angehn”), verwijst naar een verschuiving in zijn
werk: de verschuiving van een eerder elegische schriftuur (de elegieën “Brot
und Wein”, “Heimkunft”, “Stuttgart” enz.), waarin de nadruk op de
(individuele) ervaring van verlies , rouw en melancholische herinnering ligt,
naar de meer utopische sfeer van de grote hymnen; daarin trekt het individuele
subject zich terug in de anonimiteit van een collectieve stem die de verwachting
van het Komende uitspreekt en het verleden slechts in het perspectief van de
toekomst ziet.’ (Bladzijde 58) Dit is fragment 1. Wordt vervolgd.