Weer verder met het essay ‘Hölderlins late hymnen’ van Bart
Philipsen uit de bundel ‘In het licht van de letter’.
‘Dit paradigma ontvouwt zich volgens de structuur van de “fortgehende
Metapher” (metaphora continua of allegorie) en doorheen historische data zoals
de Vrede van Lunéville, waar het verbond vernieuwd werd tussen de representanten
van het Duitse volk en napoleon, vertegenwoordiger van het nieuwe Rome (dat voor
Hölderlin eigenlijk een reïncarnatie van het oude Griekenland was). Dat proces
zou tenslotte moeten culmineren in het utopische “Gesang” (of “Chor”,
“Lied”, enz.) dat de “Allesversammelde, der Festtag” (“Friedensfeier”
, v. 102-3) sticht en bekroont, de dag waarop “Das Brautfest feiern
Himmlischen und Menschen/(…) Und ausgeglichen/Ist eine Weile das Schicksal”.
(“Der Rhein”, v. 180-84). In deze “Weile” (poos) komt de diachronie van
de geschiedenis voor een ogenblik tot rust en vallen ervaring en teken samen;
niet in een wonderbaarlijke epifanie, noch in een esoterisch gecoiffeerde
aanwezigheid in de tekens van de natuur (“…wo Himmlische nicht/ Im Wunder
offenbar noch ungesehn im Wetter…”, “Friedensfeier”, v. 103-4), maar in
exoterisch “Gesang” waarin samen het Heilige wordt uitgezongen. Voor
Hölderlin is dit evenement dus duidelijk een discursieve openbaring, een soort
Pinkstergebeuren waarin de veelheid en verscheidenheid van tongen en talen een
zelfde boodschap van liefde verkondigen. Dit mede-delen of “sich erfahren”
articuleert zich als onvoorwaardelijke overgave aan het “Liebeszeichen”,
waarin het begriploze begrijpen wordt gearticuleerd dat minnaars verbindt. Het
“Gesang” is m.a.w. de metafoor bij uitstek van een weten dat slechts bestaat
in het noemen van de namen der geliefden en zich uitdrukt in tekens die ‘voor
zichzelf’ spreken, of beter, vóór en in naam van het Andere, waaraan het Zelf
zich in de taaldaad van het hymnische huldigen wegschenkt:”nun aber nennt er
sein Liebstes,/Nun, nun müssen dafür Worte, wie Blumen, entstehen”. (“Brot
und Wein”, v. 89-90).
De metafoor van het “Brautfest” – het huwelijk van God (of goden) en mens –
die in Hölderlins latere hymnen een centrale rol speelt (het verband tussen
hymnos en hymenaios of bruiloftslied is niet toevallig), maakt duidelijk dat de
gemeenschap van tongen, talen en handen een willekeurige, niet gegronde
vereniging is; maar toch vindt zij plaats op het ogenblik waarop het vreemde en
het vertrouwde zich over de afgronden van ruimte en tijd (en zonder die op te
heffen) aan elkaar schenken.’ (Bladzijde 63-64) Dit is fragment 7. Wordt
vervolgd.