Weer verder met het essay ‘Hölderlins late hymnen’ van Bart
Philipsen uit de bundel ‘In het licht van de letter’.
‘Daarom is de dubbelzinnige imperatief “und mich leset” een soort
doublebind: enerzijds wil het lyrische subject uitgelezen worden door het
discours, anderzijds is het beeld van het kristallen hart ook ‘wijs’ omdat
het met een ironie-voorbij-elke-ironie, een aan het mystieke grenzende luciditeit
duidelijk maakt dat het slechts zuiver en onbreekbaar medium van het Andere kan
zijn, wanneer het niet enkel aan de aspiraties van een uitverkoren, priesterlijk
dichterschap, maar bovendien aan het menselijke leven tout court verzaakt om pure
maar dode en stomme materialiteit te worden: een even diafane als betekenisloze
‘absolute’ betekenaar. “Und mich leset” is misschien daarom het verzoek
elke lectuur, elk ‘lezen’ van de tot ruïne of fragment vervallen tekst (én
subjectiviteit) als een Spätlese op te vatten, die altijd na de éérste en
‘eigenlijke’ oogst komt, maar door haar verwijlen bij het resterende – de
sporen van het voorbije die “noch zu sehen sind” – ook de apocalyptische
oogst uitstelt. Is het dat wat Walter Benjamin in een andere context ooit de
“gnädige Fügung des Fragments” noemde.
Epiloog: Van de lezer wordt niet verlangd dat hij het gemutileerde tekstcorpus
samen-leest en heelt. Hem komt de rol niet toe het boek ‘in elkaar te
rollen’. De tekst zelf legt ons – verborgen tussen de regels van het
handschrift – het ritme van de bijbelse Jacob op. Jacobs ontwrichte heup –
litteken van een ontstellend en onvoorstelbaar maar voor immer onuitwisbaar
nachtelijk gevecht met het Andere – is het waarschuwend teken dat het
achternahinkende tempus van de menselijke eindigheid de enig mogelijke vorm van
trouw is aan de belofte van wat komen kan. Het is wel geen toeval dat zelfs de
auteur van de openbaring, nadat hij het visioen van de kristallen stad heeft
neergeschreven, het Einde schroomvol uittelt en met een onbepaalde verwijzing
naar het komende besluit:”Er, der dies alles bezeugt, spricht: ‘ Ja, ich
komme bald-Amen’”. ‘ (bladzijde 90-91) Dit is fragment 33. Dit was het
artikel van Bart Philipsen. Morgen de start van een nieuw essay over Hölderlin.