Weer verder met het essay ‘ Het ‘nee’ van de vader Over
Friedrich Hölderlin’ van Michel foucault uit de bundel ‘De verbeelding van
de bibliotheek’.
‘De ‘klinische’ psychologie met haar begriploze eclecticisme vraagt zich af
of er niet een keten van betekenissen gevormd kan worden die, zonder enige breuk
of discontinuïteit, een rechtstreekse verbinding legt tussen leven en werk,
tussen gebeurtenissen en woorden en tussen de zwijgende vormen van de waanzin en
de essentie van het gedicht.
Voor iemand die deze vraagstelling onder ogen krijgt zonder het met de conclusies
eens te zijn, leidt deze mogelijkheid in feite tot een heel andere benadering. De
oude vraagstelling – waar eindigt het werk en begint de waanzin? – blijkt
volledig zinloos te zijn, aangezien de data verward zijn en de verschijnselen
elkaar overlappen, en maakt plaats voor een andere benadering: in plaats van aan
te nemen dat een werk in de schemertoestand van een pathologische gebeurtenis ten
gronde gaat zodra het zijn geheime waarheid in vervulling doet gaan, is het beter
om na te gaan langs welke weg het werk zich geleidelijk aan toegang verschaft tot
een ruimte waar het schizofrene bestaan een eigen positie inneemt. Op deze
uiterste grens wordt iets onthuld dat geen enkele taal buiten de afgrond die haar
opslokt had kunnen uitspreken en dat geen enkele val zou hebben kunnen tonen als
ze niet tegelijkertijd een hoogtepunt was geworden.
Die weg gaat het boek van Jean Laplanche. Hij begint rustig in de stijl van een
‘psycho-biografie’. Wanneer hij eenmaal het afgebakende terrein doorkruist
heeft, ontdekt hij vervolgens, op het moment dat hij conclusies wil gaan trekken,
de ware betekenis van het probleem waaraan zijn tekst van meet af aan zijn belang
ontleende: hoe kan een taal binnen een en hetzelfde vertoog over poëzie èn
waanzin spreken? Welke syntaxis kan tegelijkertijd gebruikt worden voor het
uitspreken van betekenissen èn voor de interpretatie van de betekenis?
Maar misschien moeten we, als we willen laten zien wat voor eigen kracht de
systematische omkering in de tekst van Laplanche ontwikkelt, deze vraag (als we
haar dan al niet kunnen oplossen) op z’n minst in haar oorspronkelijke vorm
stellen: waar komt de mogelijkheid van een dergelijke taal vandaan en waarom
denken we al zo lang dat het een ’natuurlijke’ taal is, dat wil zeggen: dat
ze haar eigen geheim vergeten is?’ (Bladzijde 38-39) Dit is fragment 4. Wordt
vervolgd.