Weeer verder met het essay ‘Het ‘nee’ van de vader Over
Friedrich Hölderlin’ van Michel Foucault uit de bundel ‘De verbeelding van
de bibliotheek’.
‘Toen het christelijke Europa zijn kunstenaars met naam en toenaam ging noemen,
gaf het hun levensbeschrijvingen de anonieme vorm van een heldenverhaal: alsof de
naam alleen de onbestemde rol kon vervullen van chronologisch geheugen in de
kringloop van een zich steeds integraal herhalende geschiedenis. Vasari beoogde
met zijn ‘Vite’ een onheuglijk verleden in de herinnering terug te roepen; de
levensbeschrijvingen volgden een serie voorgeschreven rituele regels. Genialiteit
maakt zich kenbaar vanaf de vroegste jeugd, niet in de psychologische vorm van
vroegrijpheid, maar omdat het genie het recht bezit al te bestaan voordat het op
een gegeven moment in voltooide vorm voor de dag komt. Het genie wordt niet
geboren, maar verschijnt zonder hulp van buiten af, zonder zich te ontwikkelen in
de tijd, abrupt, op de breuklijn van de geschiedenis; net als de held brengt de
kunstenaar een breuk teweeg in de tijd en maakt die eigenhandig ongedaan. Het
genie verschijnt evenwel niet zonder de nodige wederwaardigheden: een van de
veelvuldigst voorkomende is de overgang van onbekendheid naar erkenning: Giotto
was een herder die tekeningen van zijn schapen maakt op een rots toen Cimabue hem
ontdekte en in hem zijn verborgen koningschap begroette (zoals in de middeleeuwse
vertellingen de koningszoon die leeft temidden van boeren die hem opgenomen
hebben, plotseling herkend wordt dank zij een geheimzinnig merkteken). Hierna
volgt de leertijd, maar die is vooral symbolisch omdat ze beperkt blijft tot de
bijzondere en altijd ongelijke confrontatie tussen meester en leerling. De oudere
man verkeerde in de veronderstelling dat hij alles gaf aan de jongeman terwijl
deze alles al bezat; nadat eenmaal de eerste krachtmeting heeft plaatsgevonden,
blijken de verhoudingen te zijn omgekeerd: de jongen met het merkteken wordt de
leermeester van de meester en doodt hem symbolisch, want zijn gezag was alleen
maar wederrechtelijk, terwijl de naamloze herder onvervreemdbare rechten bezat:
toen Leonardo de engel in ‘De doop van Christus’ had geschilderd, hield
Verrocchio op met schilderen, en de oude Ghirlandaio maakte op zijn beurt plaats
voor Michelangelo.’ (Bladzijde 39-40) Dit is fragment 5. Wordt vervolgd.