Weer verder met het essay ‘Het ‘nee’ van de vader Over
Friedrich Hölderlin’ van Michel Foucault uit de bundel ‘De verbeelding van
de bibliotheek’.
‘Ze ligt in die vertogen verzonken als in een diepe slaap van vergetelheid,
maar kan door een vertoog worden gewekt mits het streng en consequent is. Dat
bewijst de tekst van Laplanche, waarschijnlijk de enige van een tot dusver
roemloos geslacht die nog te redden valt. Met zijn opmerkelijke
tekstinterpretaties vergroot Laplanche het aantal problemen waarvoor de
psychoanalyse zich de laatste tijd zo nadrukkelijk door de schizofrenie gesteld
ziet.
Wat wordt er nu eigenlijk gezegd wanneer men beweert dat de plaats die door de
Vader leeg wordt achtergelaten dezelfde plaats is als die Schiller voor
Hölderlin op het imaginaire vlak heeft ingenomen en vervolgens weer heeft
verlaten, deze zelfde plaats als die de goden in de laatste teksten hebben doen
schitteren door hun trouweloze aanwezigheid alvorens de Hesperiden achter te
laten onder de koninklijke wet van de instituties? Of nog eenvoudiger, wat is
dezelfde figuur waarvan het Thalia-fragment de contouren aangeeft vóór de
feitelijke ontmoeting met Susette Gontard, die op haar beurt in de definitieve
versie van Diotima getrouw herhaald zal worden? Wat is dat ‘zelfde’ waartoe
men in analyses zo grif z’n toevlucht neemt? Waarom wordt er altijd zo
hardnekkig een ‘identiteit’ in het spel gebracht, die kennelijk moeiteloos
een overgang garandeert tussen het werk en wat het niet is?
Er zijn uiteenlopende wegen naar dit ‘identieke’. Laplanche volgt in zijn
analyse ongetwijfeld de veiligste; af en toe gaat hij van de ene benadering over
op de andere, overigens zonder ooit het spoor bijster te raken, zozeer blijft hij
trouw aan dat ‘zelfde’ dat hem obsedeert vanwege de ontoegankelijke
aanwezigheid en tastbare afwezigheid ervan. De wegen naar dit doel vormen als het
ware drie methodologisch onderscheiden maar gelijkgerichte benaderingswijzen: de
assimilatie van thema’s in de orde van het imaginaire; een schets van de
fundamentele vormen van de ervaring; en tenslotte de scheidslijn waarlangs het
leven en het werk tegenover elkaar staan, elkaar in evenwicht houden en tegelijk
mogelijk en onmogelijk maken.’ (Bladzijde 43-44) Dit is fragment 9. Wordt
vervolgd.