nu schrijf ik het essay van Bart Philipsen over getiteld ‘Een
last van brandhout: verlies en belofte in Friedrich Hölderlins poëzie’ uit de
bundel ‘De mooiste van Friedrich Hölderlin’ . Het is de inleiding.
‘Johann Christian Friedrich Hölderlin wordt op 20 maart 1770 geboren in het
dorp Lauffen am Neckar, zowat veertig kilometer ten noorden van Stuttgart.
Hölderlins vader, Heinrich Friedrich, is van opleiding jurist en, net als zijn
vader voor hem, beheerder van de bezittingen en landerijen van een klooster in
Lauffen. Zijn vrouw, Johanna Christiana Heyn, Hölderlins moeder, stamt uit een
geslacht van dominees. Beiden zijn doordrongen van de traditie van het piëtisme,
een zeer gevoelsmatige, bijna mystieke stroming binnen het protestantisme, die
wel met de Angelsaksische Quakers vergeleken wordt. Als er iets is dat de kleine
Hölderlin met de moedermelk meegekregen heeft, dan is het wel dit: de sterke
overtuiging van een verborgen religieuze gemeenschap, een verbondenheid van alles
met alles, gedreven door een principe van liefde dat weerstand moet bieden aan de
onvermijdelijke verstrooiing en fragmentatie die de wereld en de geschiedenis
kenmerken. Maar liefde – kosmische of menselijke – is een ambivalent
principe:’Wie was het, die als eerste/De liefdesbanden bedierf/ En er boeien
van maakte?’ (‘De Rijn’). De rigoureuze poëtische ontleding van dat
tragische dilemma:ook dat is Hölderlin.
Hölderlins vader sterft wanneer zijn zoon nauwelijks twee is. Ook het tweede
huwelijk van de weduwe, met een vriend des huizes, Johann Christoph Gock, is van
korte duur. Gock, die burgemeester wordt van Nürtingen – een stadje onder
Stuttgart, waar het gezin na het tweede huwelijk in 1774 naar toe trekt – sterft
in 1779 aan een longontsteking nadat hij tijdens een overstroming dorpsgenoten
heeft proberen te redden.’ (Bladzijde 9-10) Dit is fragment 1. Wordt vervolgd.